Kerk hield „economische uitbuiting van bruine lijven” in stand
De kerk heeft een belangrijke rol gespeeld in het onmenselijke systeem van slavernij, aldus ds. Daniëlle Dokman. De lutherse voorganger uit Suriname zei dit donderdagmiddag in haar openingsspeech tijdens een symposium over kerken en slavernij, in een volle Utrechtse Domkerk.
De „economische uitbuiting van bruine lijven” werd bijna zonder uitzondering door de kerken in stand gehouden, stelde ds. Dokman. „Dit pijnlijke verleden moet in alle eerlijkheid worden erkend en in waarheid worden beschreven. Dan pas kan er sprake zijn van verzoening, heling en verwerking en hopelijk een nieuwe toekomst met een nieuwe vriendschapsband.”
Het internationale symposium in Utrecht over de kerkelijke betrokkenheid bij het systeem van slavernij had als thema ”Slavernij, doorwerking en bevrijding – stemmen uit de kerken, toen en nu”. De bijeenkomst was voorbereid door een samenwerkingsverband bestaande uit de PThU, VU, Universiteit van Curaçao, werkgroep Heilzame verwerking van het NiNsee (Nationaal instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis) en de Lutherse en Protestantse kerken uit Suriname, het Caraïbisch deel van Nederland en Nederland zelf. Tijdens het symposium werd naar overwegend overzeese stemmen geluisterd.
Beerput
In zijn introductie stelde dr. Martijn Stoutjesdijk (onderzoeker aan de PThU) dat geen enkele Nederlandse kerk vrij van blaam is wat betreft de betrokkenheid bij het slavernijverleden. Bijna alle predikanten verdedigden het bestaan van slavernij. De kerken in de koloniën werden vanuit Nederland aangestuurd en geestelijken zelf bezaten slaven. Volgens Stoutjesdijk moest men in Nederland kennis hebben van de slavernijpraktijken, want werkers bij de Oost-Indische en de West-Indische Compagnie kwamen uit heel Nederland. De vele ”ziekentroosters” (scheepspredikanten) die na hun emeritaat terugkeerden, hadden de beerput kunnen openen.
Ds. Edgar Loswijk, predikant van de Evangelische Broedergemeente (EBG) in Suriname, gaf een overzicht van de geschiedenis van kerken en het christendom in het koloniale tijdperk. De gestichte kerk in Suriname was aanvankelijk gereformeerd, omdat de Staten van Zeeland de eerste eigenaren van de kolonie waren. Rooms-katholieke missionarissen werd toegestaan onder de leprozen te werken – dat kon immers geen kwaad. Zowel in de calvinistische kerken als in de later gestichte Evangelische Broedergemeenten van de hernhutters werden alleen mensen gedoopt en tot de kerk toegelaten als zij de heidense Afrikaanse gewoonten afzwoeren. Alle lokale bekeerlingen werd zo een Europese vorm van geloofsbeleving opgedrongen, zei ds. Loswijk. De predikant gaf aan dat Suriname sinds de oprichting van het Comité Christelijke Kerken (CCK), de Surinaamse Raad van Kerken, in 1942, bezig is met een proces van ontzuiling.
Dr. Rose Mary Allen (University of Curaçao) sprak over het karakter van de kerken op de Caraïbische eilanden: Saba, Sint Maarten en Sint Eustatius (bovenwindse eilanden) en Aruba, Bonaire, Curaçao (benedenwindse eilanden). Volgens de hoogleraar waren er verschillen, maar hierin kwamen zij overeen: alle ontstane kerken waren een verlengstuk van de koloniale macht en als zodanig instrumenten voor de instandhouding van het slavernijsysteem. Wel was er verzet, soms subtiel onder het mom van aanpassing. Als voorbeeld van openlijk verzet noemde dr. Allen de legendarische methodistische zwarte voorganger ”Black Harry” op het eiland Sint Eustatius.
Boek
Historicus drs. Wim Manuhutu, docent aan de Vrije Universiteit Amsterdam, schetste de verhouding kerken en slavernij in de Indische Archipel. „Slavernij was er voor de komst van de Portugezen en Hollanders”, betoogde Manuhutu, „maar met de komst van de Europeanen kwam er een schaalvergroting door de marktslavernij. Minstens 600.000, maar waarschijnlijk 1 miljoen mensen werden verhandeld. De Oost-Indische kolonie was een echte slavenmaatschappij. Kerken waren ondergeschikt aan de VOC en uit kerkelijke archieven blijkt nauwelijks enige kritische reflectie op de slavernij.” De historicus wees op het standaardwerk ”Oud en Nieuw Oost-Indië” van de Dordtse predikant François Valentijn, waarin slaven worden beschreven als bomen en planten. Ook de tekeningen met knusse tafereeltjes van harmonieus samenlevende witte Hollanders en Indiërs in het boek van de lutherse predikant Jan Brandes versterkten dat beeld.
De Surinaamse Winti-priesteres Marian Markelo had na het uitspreken van haar Winti-zegen („In de naam van de opperschepper en de moedergodin en de geesten van alle voorouders, groet ik u, gevende u de energie”) niet één goed woord voor de christelijke kerken over. Volgens haar werkten de koopman en de dominee als een Siamese tweeling samen om de Afrikaanse spiritualiteit te onderdrukken en te demoniseren, met alle traumatische gevolgen van dien.
Tijdens de bijeenkomst werd het boek ”Gids kerken en slavernijverleden” van dr. Dienke Hondius (onderzoeker aan de VU) gepresenteerd en overhandigd aan Hanke Bruins Slot, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties. Het boek bevat veel beeldmateriaal over de Nederlandse slavernijgeschiedenis, zoals landkaarten, overzichten, foto’s van exterieurs en interieurs van kerken die ook maar enigszins aan het koloniale verleden gelinkt kunnen worden.