Opinie

Zoek de vrede voor de academische gemeenschap

Wordt het geen tijd om de vraag naar het goede academische leven eens op collectief niveau te stellen? „Wat heeft de gemeenschap nodig?”

Herman Paul
25 May 2023 20:47Leestijd 7 minuten
„Er bestaat geen academische gemeenschap zonder mensen die zich ervoor inspannen, ook zonder dat ze hiervoor beloond worden.” beeld iStock
„Er bestaat geen academische gemeenschap zonder mensen die zich ervoor inspannen, ook zonder dat ze hiervoor beloond worden.” beeld iStock

Wat is het goede academische leven? In een recent rapport van het Rathenau Instituut staat dat de overgrote meerderheid van de Nederlandse wetenschappers verlangt naar meer tijd voor onderzoek, minder onderwijs en minder bestuurlijke taken. Breng de werkdruk omlaag, herstel de balans tussen onderwijs en onderzoek en het goede academische leven komt weer in zicht.

Hoe aanlokkelijk deze droom ook is, hij is niet erg reëel. Studenten hebben meer contacturen nodig dan vroeger. Bestuurlijke taken zijn complexer geworden en vergen dus meer tijd. Bovendien hecht onze samenleving aan verantwoording en controle. Zoals Carel Stolker eens voorrekende, moet alleen al de Leidse faculteit geesteswetenschappen „jaarlijks 109 wettelijk voorgeschreven commissies bemensen. Daarvoor zijn 291 stafleden en 136 studentleden nodig”. De wens van wetenschappers om ongestoord aan hun onderzoek te werken is wel begrijpelijk: onderzoek is hun passie. Maar de maatschappelijke tendens is een andere. Zodoende ervaren wetenschappers in toenemende mate een spanning tussen wat van hen verwacht wordt en wat zij zelf graag zouden doen.

Academische gemeenschap

Het tijdschrift ”Nature” legde onlangs de vinger bij een kwalijk effect van deze spanning. Tijdschriften hebben steeds meer moeite om beoordelaars (”reviewers”) voor artikelen te vinden. Vrijwilligers die congressen willen organiseren, worden schaarser. Je kunt het academici moeilijk euvel duiden. Wie naast onderwijs- en bestuurs-
taken nog iets aan onderzoek wil doen, maakt onvermijdelijk veel overuren. Voor extra taken is geen ruimte meer.

Maar de prijs hiervoor is hoog: de academische gemeenschap wordt uitgehold. Wetenschap staat of valt met mensen die bereid zijn elkaars werk te becommentariëren, tijdschriften te redigeren, commissies te bemensen en, met frisse tegenzin desnoods, managementtaken te vervullen. Er bestaat geen academische gemeenschap zonder mensen die zich ervoor inspannen, ook zonder dat ze hiervoor beloond worden.

Zou het daarom geen tijd worden om de vraag naar het goede academische leven eens op collectief niveau te stellen? Niet: „Wat zou ik persoonlijk graag doen?” Maar: „Wat zou de gemeenschap nodig hebben?”

Ook voor christelijke wetenschappers is dit een relevante vraag. Er bestaat een lange traditie van nadenken over ”christen-zijn in de wetenschap”. Het accent in deze traditie ligt vaak op kansen en bedreigingen die christenen tegenkomen aan de universiteit. Sommigen vragen zich af hoe christenen zich staande kunnen houden in het academische bedrijf. Anderen zoeken ruimte voor een christelijk getuigenis in de wetenschap. Bij al deze verschillen staat echter, in veel gevallen, de individuele christelijke wetenschapper centraal.

Vrede voor de stad

Aan het belang van dit perspectief wil ik niets afdoen. Ik stel echter vast dat de persoonlijke zoektocht van het individu –„Hoe houd ik geloof en wetenschap bij elkaar?”– hierin voorrang krijgt op de vraag hoe het academische leven collectief zou kunnen floreren. De universitaire gemeenschap verschijnt hier, zo niet als bedreiging, dan toch hooguit als decor waartegen individuele christenen gestalte geven aan hun roeping. In Bijbelse termen betekent dit dat beelden over geestelijke strijd en de wapenrusting die daarbij hoort gemakkelijk op de voorgrond treden. Efeze 6 wint het van Jeremia 29 („Zoek de vrede voor de stad waarheen Ik u in ballingschap heb gevoerd. Bid ervoor tot de Heere, want in haar vrede zult u vrede hebben”). Maar is deze prioriteit altijd terecht? Zou de ”civitas academica” (academische gemeenschap) ook een stad kunnen zijn die weliswaar iets van een ballingsoord heeft, maar juist daarom mensen nodig heeft die voor haar bidden en zich inspannen voor haar vrede?

Valkuil

Op dit punt gekomen, dreigen we in een valkuil te stappen. Het is gemakkelijk om te zeggen: wetenschappers met hart voor de academische gemeenschap trekken zich niet terug in de comfortabele eenzaamheid van hun laboratorium of studeerkamer. Geïnspireerd door Jeremia 29 steken zij hun vinger op als er vrijwilligers nodig zijn. Ze reviewen artikelen, schrikken niet terug voor een bestuurstaak en dragen zodoende bij aan een oplossing voor het probleem dat ”Nature” signaleerde.

Eén reden waarom deze strategie niet werkt, is dat de werkdruk nu al te hoog is. Volgens cijfers van het Rathenau Instituut is een 50-urige werkweek onder wetenschappers meer regel dan uitzondering. Dit leidt al tot spanningen: wie heeft met zo’n werkweek nog tijd om de kinderen uit school te halen of mantelzorg te verlenen? Wie nog meer taken op zijn bordje stapelt, komt op nog grotere afstand van de onbetaalde arbeidsmarkt te staan – om van gezondheidsrisico’s nog maar te zwijgen.

Daar komt bij dat verantwoordelijkheid nemen voor de gemeenschap een grenzeloze taak is. Dagelijks vult de mailbox zich met meer verzoeken dan een mens per maand kan behappen. Er zijn altijd collega’s die zich niet gehoord of gezien voelen. De organisatie zit vol weeffouten. Bovendien is de academische gemeenschap veel breder dan de eigen universiteit. Uitgevers en tijdschriftredacties van over de hele wereld weten je te vinden zodra je ook maar één keer positief gereageerd hebt op een beoordelingsverzoek.

Deugden

Wat we nodig hebben, is daarom niet de oeverloze categorie van ”verantwoordelijkheid”, maar een meer begrensde notie van ”deugden”. Om drie redenen vind ik dit een bruikbaar begrip. Om te beginnen zijn deugden gericht op het goede leven. Wie spreekt over deugden, heeft het over gedrag dat bijdraagt aan het welzijn van mensen (”eudaimonia”).

Ten tweede draaien deugden om evenwicht: de deugd van dapperheid zoekt het juiste midden tussen lafheid en roekeloosheid. Aristoteles kent daarbij een sleutelrol tot aan de ”phronesis”: de praktische wijsheid die een mens helpt in te schatten wat in een gegeven situatie nodig of verstandig is.

Daar komt bij dat deugden niet beperkt zijn tot het domein van de wetenschap. Weliswaar zijn sommige eigenschappen (eerlijkheid, onpartijdigheid) zo cruciaal voor de beoefening van wetenschap dat ze ”wetenschappelijke deugden” worden genoemd. Maar de ”phronesis” heeft geen oogkleppen op. In de afweging of ik wel of niet naar een congres ga, spelen ook het thuisfront en mijn ecologische voetafdruk een rol.

Als we dienstbaarheid aan de academische gemeenschap in termen van deugden formuleren, doen we dus twee dingen tegelijk. We nodigen elkaar uit een bijdrage te leveren aan het goede academische leven, in de kleine kring van de eigen onderzoeksgroep of in de grotere cirkels van faculteit, universiteit en vakgebied. Tegelijk roepen we op tot evenwicht: er zijn grenzen aan wat een individu kan doen. Daarbij is ook ruimte voor verscheidenheid: een promovendus zit in een ander schuitje dan een hoogleraar.

Wat dit concreet betekent? Ik heb de gewoonte mijn promovendi op de dag van hun promotie een boek over ”generous thinking” cadeau te doen. Ik doe dat niet omdat ik van nature genereus ben, maar omdat ik de deugd van de vrijgevigheid belangrijk vind. Wie vrijgevig is met tijd en aandacht doorbreekt het patroon waarmee ik begon: een academische gemeenschap die wordt uitgehold door een werkdruk die wetenschappers eerst en vooral aan hun eigen onderzoek laat denken.

Natuurlijk hebben we ook andere deugden nodig, al was het maar om grenzen te stellen aan onze vrijgevigheid. Maar laat generositeit een begin zijn: tijd en aandacht schenken aan collega’s en studenten, in de wandelgangen, maar misschien ook wel op posities die iedereen mijdt omdat ze meer tijd vergen dan credits opleveren. Het zou, in alle bescheidenheid, een bijdrage aan de vrede van de civitas academica kunnen zijn.

De auteur is hoogleraar geschiedenis van de geesteswetenschappen aan de Universiteit Leiden. Dit is een samenvatting van een lezing die hij op 25 mei hield voor de Stichting Christelijke Filosofie en ForumC.

Vond je dit artikel nuttig?

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer