Meditatie: Leven uit de dood
Johannes 12:14a
„Voorwaar, voorwaar zeg Ik u: indien het tarwegraan in de aarde niet valt en sterft, zo blijft het alleen.”
Wij zien hier dat Christus met het tarwegraan wordt vergeleken. We zien dan eerst een eenvoudige, maar ook een zinrijke gelijkenis. Christus spreekt van een tarwegraan dat niet in de aarde valt en sterft. Hij zegt dat het alleen blijft, dat wil zeggen: het blijft zoals het is, het wordt niet vermeerderd. Daar komen geen andere granen uit voort. Dit is een wonder in de natuur, en nochtans: de dagelijkse ondervinding maakt dit heel duidelijk. Uit de dood komt het leven, een veelvuldig leven. Uit verderving, zo het schijnt, een nieuw heugelijk wezen, uit de vernietiging een grote vermeerdering, uit het verlies een heerlijke winst. Het tarwegraan bevat die deeltjes in zich, en op zo’n wijze dat daaruit vele andere aren kunnen voortkomen.
Maar het moet in de aarde geworpen worden en daar sterven, wat betekent: losgemaakt worden. De beweging van het groeizame vocht in een welbereide aarde, geholpen door een matige regen, maakt de inwendige deeltjes van het tarwegraan los, scheidt die vaneen en dringt door de barst heen, door een gedurige beweging. De zon trekt door de hitte van zijn stralen, onder een liefelijke regen, de uitspruitsels door de oppervlakte van de aarde heen, en zo groeit de vrucht opwaarts, trekt haar voedsel tot een volle rijpheid uit de wortel en brengt uit één korrel vele andere vruchten voort.
Frederik van Houten, predikant te Middelburg
(”Het weergaloos groot Goed”, 1725)