Pijnpunten bij hervorming pensioenstelsel
De Tweede Kamer debatteert intensief over de pensioenhervorming. Het gaat vaak om technische details, want het is vooral een wijziging ‘onder de motorkap’.
Pensioenregelingen krijgen de vorm van een beschikbare premieregeling, in twee varianten. Hierbij verdwijnt het begrip dekkingsgraad en wordt het stelsel minder gevoelig voor de rentestand. En juist meer gevoelig voor de beurskoersen.
Voor werknemers lijkt de nieuwe systematiek per saldo positief. Het premiepercentage is straks voor alle leeftijden gelijk en werknemers krijgen een rendement dat past bij hun inleg – dus geen ‘subsidie’ van jonge naar oudere werknemers. Het zwaartepunt van de pensioenopbouw verschuift naar de eerste helft van de loopbaan. Deeltijdwerk heeft dan meer impact aan het begin van de loopbaan, en minder op latere leeftijd. Pensioenregelingen worden gemakkelijker onderling vergelijkbaar. Dat is belangrijk bij gebeurtenissen zoals wisseling van baan of de beslissing van jonge ouders om minder uren te gaan werken.
Voor gepensioneerden is het glas halfvol. Omdat de buffers minder hoog hoeven te zijn, zal de pensioenuitkering sneller worden verhoogd én verlaagd. En hoewel dat potentieel méér kan opleveren, kunnen die schommelingen in de praktijk zorgen voor meer onzekerheid in plaats van een grotere tevredenheid.
Drie hete hangijzers wil ik toelichten. Allereerst de overstap: het opdelen van de bestaande pensioenpot in individuele vermogens (”invaren”), zonder individueel bezwaarrecht. Om de kans op discussies –en rechtszaken– te verkleinen, heeft de minister al een aanscherping gedaan van de toegestane rekenmethodes. Maar dat is misschien nog niet genoeg. Een alternatief zou geleidelijk ingroeien kunnen zijn. Een andere mogelijkheid is deelnemers de keuze geven of zij het opgebouwde vermogen al dan niet willen overhevelen.
Een tweede heet hangijzer is de nieuwe opbouw. De variant ”solidair contract” is complex; denk aan het toedelen van beleggingsrendementen aan verschillende leeftijdsgroepen en het vaststellen van de vul- en uitdeelregels voor de buffer (”solidariteitsreserve”). Wellicht zijn extra waarborgen nodig om ervoor te zorgen dat het vermogen bij de allerjongste deelnemers –die het meeste beleggingsrisico lopen– niet tijdelijk negatief kan worden.
Ten slotte zijn er de pensioenlozen. Inmiddels heeft de minister gezegd het aantal werknemers zonder pensioenopbouw binnen vijf jaar te willen halveren, met als stok achter de deur een onderzoek naar een nationale pensioenplicht.
De noodzaak van hervorming lijkt momenteel kleiner. De dekkingsgraden zijn flink gestegen, doordat het positieve effect van de gestegen rente (op de verplichtingen) groter is dan het negatieve effect van de gedaalde beurskoersen (op de bezittingen). Door de hoge inflatie zijn er bovendien extra zorgen over de waardevastheid van het pensioen, al geldt dat zowel in het nieuwe als in het huidige stelsel.
Linksom of rechtsom zal de wet er wel komen. Maar de discussie zal vermoedelijk nog lang voortduren.
De auteur is econoom bij RaboResearch.