Cultuur & boeken

Antwoorden uit de traditie zijn de klimijzers van het christendom

Moderne geloofsvragen en de theologische traditie, zijn dat niet twee gescheiden werelden? Wim Vermeulen, predikant in Utrecht, heeft met enkele onlangs afgestudeerde studenten een boek samengesteld dat beide met elkaar wil verbinden. Zij hebben het vertrouwen dat moderne vragen niet zo nieuw kunnen zijn, of er zijn aanzetten tot een antwoord in de lange, diepe traditie van het christendom te vinden.

Ds. G. A. van den Brink
20 September 2022 10:30
beeld mountainpro.files.wordpress
beeld mountainpro.files.wordpress

De titel ”Klimijzers” is prachtig gevonden. Wie als eerste een steile berg beklimt, zal eigenhandig de klimijzers moeten aanbrengen. Iedereen die later dezelfde beklimming onderneemt, kan gebruikmaken van de klimijzers die door vroegere reizigers zijn aangebracht. Zo kunnen wij nu ons nut en voordeel doen met de steunpunten van vroegere christenen, in de zekerheid dat waar zij zich aan hebben toevertrouwd, ons niet zal teleurstellen. De veertien hoofdstukken bevatten daarom alle een tekst van een auteur van vroeger, die over een belangrijk onderwerp waardevolle en helpende dingen heeft geschreven.

Het boek bestaat uit veertien thema’s, met daarin dus veertien teksten, gekozen door veertien hedendaagse auteurs. Is het christendom exclusief? Hoe ga je om met geloofstwijfel? Wat valt er te zeggen over hemel en hel? Hoe moeten we de relatie zien tussen God en het lijden? Elke auteur heeft zelf zijn of haar tekst gekozen en geeft aan wat de redenen zijn voor de keuze. Het gevaar is niet denkbeeldig dat er een nogal onsamenhangende waaier aan mensen, teksten en meningen voorbijkomt. De schrijvers reageren niet op elkaars bijdragen, ze schrijven allen voor zichzelf over hun eigen thema. Wat de een schrijft, kan dus haaks staan op wat een ander beweert.

Ik ga niet slechts in op wat zich in het boek aandient. Een boek als dit kan namelijk ook dienstdoen als een graadmeter van wat er aan vragen leeft en hoe hedendaagse christenen daarmee omgaan. Het boek geeft juist door de vele keuzes die er nodig waren, ook een beeld van wat er wel in de belangstelling staat en wat niet. Dan is het zaak om zorgvuldig te zijn. Reikt de traditie inderdaad antwoorden aan op onze vragen, of dringen wij onze vragen aan het verleden op? Ik schrijf een aantal waarnemingen op die ik tijdens het lezen deed.

1 In de loop van de twintigste eeuw is de aandacht in de theologie verschoven van het thema zonde en genade naar lijden en zingeving. Gezien de enorme en overweldigende hoeveelheid lijden die de twintigste eeuw heeft laten zien, is de aandacht daarvoor niet verwonderlijk. Helaas heeft het thema van lijden dat van zonde verdrongen. Diverse theologen hebben het oude thema van zonde, schuld, straf en oordeel heftig bekritiseerd. Zij vinden dat het thema van lijden niet naast het thema van zonde moet komen, maar dat moet vervangen. Jürgen Moltmann en Edward Schillebeeckx zijn hier als voorbeelden te noemen.

Deze verschuiving is ook in dit boek duidelijk waar te nemen. Geen van de onderwerpen raakt rechtstreeks aan schuld en vergeving, aan zonde en genade. Wel is er veel aandacht voor lijden, zingeving, worsteling met het doel van het leven en voor het mysterie van het menselijk bestaan. Dat zijn uiteraard bijzonder belangrijke thema’s, maar het is niet toevallig dat wat ik nu maar kortweg de klassieke thema’s noem, zo weinig aan bod komen.

2 Veel schrijvers hebben meer sympathie voor vragen dan voor antwoorden. Het boek opent met het hoofdstuk van Bram Beute over omgaan met geloofstwijfel. Diverse keren spreekt Beute afkeurend over koude waarheden, bekende waarheden, et cetera. De vragen zijn voor hem beslissend, niet de antwoorden. Het lijkt erop dat wie de bekende antwoorden aanvaardt, aan de vragen geen recht heeft gedaan. Iets vergelijkbaars is merkbaar in het hoofdstuk van Wim Dekker. Deze heeft als gezaghebbende tekst gekozen voor het boek ”Geduld met God” van Tomas Halik. Halik stelt dat God een mysterie is, dat wij nauwelijks antwoorden kennen of krijgen, en dat we in geduld ons moeten toewijden aan geloof, hoop en liefde (blz. 25). Ook elders klinkt dezelfde teneur door. De redacteuren schrijven: „Als je vraagt of God bestaat, ben je waarschijnlijk niet geholpen met een ”ja” of een ”nee” of een rijtje argumenten voor en tegen” (blz. 9). Vanwaar deze snelle kritiek op antwoorden en argumenten? „Wat we de wereld te bieden hebben, is geen boek vol antwoorden, maar een wijze om het gesprek met God en met elkaar op gang te houden” (blz. 139), zo wordt Samuel Wells geciteerd.

De achterdocht ten opzichte van antwoorden is niet in lijn met de hoofdstroom van de christelijke traditie. Er zijn in deze duizenden jaren eindeloos veel vragen gesteld, maar altijd met het verlangen om antwoorden te vinden. Dat is bij Augustinus en bij Anselmus het geval, dat is bij Thomas van Aquino niet anders, en deze brede stroom van katholiek verlangen naar inzicht heeft zich in de protestantse bedding voortgezet. Niet de vragen zijn in het christendom de klimijzers geweest die in het harde gesteente van het menselijk bestaan geslagen zijn, maar de antwoorden. Wat Beute als „de bekende waarheden” terzijde schuift (blz. 19), is juist door vele christenen gekoesterd en dankbaar aanvaard als een kostbare erfenis, van het voorgeslacht ontvangen.

3 Nog een punt belemmert mij om mijn spontane enthousiasme voor dit boek uit te spreken. De klassieke teksten die aan de orde komen, zijn niet representatief voor de brede bedding van de christelijke traditie. Om te beginnen zijn sommige teksten veel te recent. Eén tekst stamt uit 2008, één uit 2014, twee uit 2016, één uit 2018. Zes teksten komen uit de twintigste eeuw. De oudste tekst is van Zwingli, gevolgd door een fragment van Calvijn uit 1559. Geen auteur heeft gekozen voor Augustinus, voor Anselmus, Thomas van Aquino of Thomas a Kempis, voor Luther of voor John Bunyan (om er enkele te noemen).

Bovendien lijkt het of sommige teksten gekozen zijn niet omdat ze de hoofdstroom representeren, maar juist omdat ze daarvan afwijken. Wim Vermeulen kiest bij het thema van hel en hemel voor een fragment van C. S. Lewis. Nu is Lewis een fantastische auteur, maar juist hier wijkt hij af van wat de hoofdstroom van de christelijke kerk altijd heeft beleden. Lewis ziet de helse verlorenheid als het natuurlijke gevolg van een zelfgericht leven, niet als een juridische straf daarop. De hel is een keuze, zegt hij. Niemand wordt tegen zijn wil naar de hel gestuurd. De deurklink van de hel zit, zoals men dan graag zegt, aan de binnenzijde: wie eruit wil, heeft die mogelijkheid. Maar deze beeldspraak vind je niet in de Bijbel, en de eeuwige pijn als straf op grond van een rechtvaardig oordeel staat expliciet in Mattheüs 25 beschreven.

Nog een voorbeeld: Bram van de Beek neemt een tekst van Zwingli op over Gods voorzienigheid. Dat is enerzijds een moedige keuze, maar tegelijk een aanvechtbare. Zwingli’s determinisme vind je (anders dan Van de Beek beweert) zeker niet terug bij Calvijn en al helemaal niet bij Thomas van Aquino. Bovendien dient de tekst van Zwingli als opstapje naar Van de Beeks eigen, omstreden visie op de verhouding van schepping en zondeval. Hij komt tot deze uitspraak: „Omdat God een vergevende God is en zondaars liefheeft, zondigde Adam. En om diezelfde reden zondigen wij” (blz. 43). Echter, wat is de reden van wat? Het lijkt erop dat Van de Beek wil zeggen: God bewerkstelligt dat wij zondigen, zodat Hij ons vervolgens kan liefhebben en vergeven. Maar dit is in de orthodoxie altijd krachtig bestreden. God is niet de auteur van de zonde.

Een derde illustratie: Theo Pieter de Jong zegt tegen christenen die homoseksualiteit een zonde noemen: „Je haalt een paar verzen uit hun verband en haalt daar een absolute veroordeling uit die nooit de bedoeling was” (blz. 143). Maar deze christenen halen geen teksten uit hun verband en zij hebben ook veel meer redenen om zichzelf tot de klassieke christelijke hoofdstroom te rekenen dan De Jong zelf, die homoseksualiteit geen zonde vindt. En als laatste: als Désanne van Brederode stelt dat mensen die authentiek en verlangend leven, „in Christus” zijn, ongeacht geloof en religie (blz. 57), dan trapt zij de bal wel keihard naast het katholieke doel. En haar beweringen over de vele kinderen van de hemelse Vader (blz. 58-59) zou in zeker achttien van de twintig eeuwen dat de christelijke kerk bestaat, als godslasterlijke ketterij veroordeeld zijn.

4 De thema’s zijn geselecteerd op grond van een enquête onder christelijke studenten in Nederland. Zo wordt helder welke vragen er leven. Maar het is ook zinvol om je af te vragen of het hier gaat om de grote vragen van de christelijke traditie. Als bijna de helft van de aangeboden teksten nauwelijks tien jaar oud is, leg je je oor dan te luisteren bij de kerk der eeuwen of bij de waan van de dag? De grote controversen uit de kerkgeschiedenis gingen over de godsleer, de christologie, geloofszekerheid, zonde en genade. Waarom is daarvoor zo weinig aandacht in dit boek?

De bijdrage van Henk van den Belt is hierin een verademing. Hij bespreekt aan de hand van Herman Bavinck de vraag naar de toe-eigening en zekerheid van het geloof. Van den Belt erkent de nadelen van te veel aandacht voor de toe-eigening, maar geeft wel duidelijk aan hoe belangrijk geloofszekerheid is.

De bekende evangelicaal J. I. Packer heeft de laatste jaren van zijn werkzame leven gewijd aan het thema van de catechisatie. Wij leren, zei hij met de hem kenmerkende helderheid, onze kinderen twee dingen: ten eerste wat wij geloven, namelijk wat God ons heeft geopenbaard; ten tweede hoe datgene wat wij geloven invloed heeft op ons concrete leven. Deze benadering van Packer is uiteindelijk echt anders dan die in dit boek wordt gepresenteerd, maar wel een benadering die zo oud is als de kerk zelf. De christelijke kerk start niet bij haar eigen vragen om tastend en aarzelend te bezien of er antwoorden zijn, maar ze start bij de antwoorden die God geeft, en de kerk is bereid haar eigen vragen aan te passen aan Gods openbaring.

Hoe fraai de titel ook gevonden is, uiteindelijk past deze toch niet bij het thema van het boek. In de Bijbel worden christenen aangeduid als mensen van de weg. Wij hoeven niet zelf met onze klimijzers een route te maken, wij hoeven niet met zware inspanning een pad te kiezen. De weg is reeds gebaand, en we mogen op deze nieuwe en verse weg met vrijmoedigheid binnengaan in het heiligdom.

Boekgegevens

”Klimijzers. Hoe de theologische traditie ons kan helpen bij moderne geloofsvragen”, Wim Vermeulen, Marcus van Toor en Bart Schreuders (red.); uitg. KokBoekencentrum; 191 blz.; € 20,-

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer