Europa verhoogt minimumloon niet
Na ruim anderhalf jaar onderhandelen is er een voorlopig akkoord bereikt over een EU-richtlijn over het minimumloon. Dat betekent niet dat Europa voortaan het minimumloon vaststelt. Er is alleen afgesproken dat de lidstaten streven naar een minimumloon dat toereikend is om van te kunnen leven en dat zij dat ook regelmatig checken. Met als norm minimaal 50 procent van het gemiddeld brutoloon of 60 procent van het mediaan brutoloon in het land.
Zou Nederland hier aan willen voldoen, dan betekent dat een minimumloon van ongeveer 14 euro per uur – iets wat ook vakbonden willen. Dat betekent een stijging van 30 procent ten opzichte van het huidige minimumloon.
De Europese richtlijn raakt potentieel een grote groep mensen in ons land: ongeveer een kwart van het aantal banen en een vijfde van het totale arbeidsvolume van werknemers kent een uurloon lager dan 130 procent van het minimumloon. Zij werken voornamelijk in de detailhandel, horeca en bij niet-specialistische zakelijke dienstverleners, waaronder ook de uitzendbranche valt. In sommige andere sectoren kennen de cao’s al wel een minimum van 14 euro, of bewegen stapsgewijs die kant op. Denk bijvoorbeeld aan gemeenten, defensie, of de schoonmaakbranche.
Het kabinet heeft in het coalitieakkoord al een stapsgewijze stijging van het minimumloon afgesproken en verwacht rond de 13 euro uit te komen in 2025. De Europese richtlijn hoeft pas na twee jaar te zijn omgezet in nationale wetgeving, dus die zet nog niet direct druk op de ketel. Maar voor veel werkgevers is die druk er nu al, vanwege de hoge inflatie en aanhoudende personeelstekorten.
Economisch gezien zou het zo moeten werken dat rendabele bedrijven meer loon kunnen bieden en zo meer mensen aantrekken, terwijl de bedrijven en sectoren die zich dat niet kunnen permitteren krimpen. Bij hogere lonen zetten ondernemers ook sneller in op arbeidsbesparende innovatie. Dat drukt de vraag naar arbeid, maar in een krappe arbeidsmarkt hoeven we niet direct te vrezen voor massale werkloosheid. Per saldo is investeren in innovatie gunstig voor de welvaart.
Tot zover de theorie. In de praktijk kunnen hogere loonkosten ertoe leiden dat steeds meer werk door laagbetaalde zzp’ers wordt uitgevoerd. En voor werkenden wordt de animo om voor meer loon van baan te veranderen of meer uren te gaan werken – juist voor lagere inkomens – afgeremd door ons belastingstelsel, omdat inkomensafhankelijke toeslagen en heffingskortingen dan lager uitvallen. Alsof je tegelijkertijd het gaspedaal en de rem intrapt. Toeslagen zijn bedoeld als broodnodige steun voor huishoudens met een laag inkomen. Maar zijn indirect óók een soort subsidie op deeltijd- en laagbetaald werk. Waarbij je je dus best kunt afvragen welke sectoren we als maatschappij willen subsidiëren.
Een forse stijging van het minimumloon, zoals de EU beoogt, levert in de Nederlandse context dus lang niet voor alle werknemers een flinke stijging van de koopkracht op. Maar minder afhankelijkheid van toeslagen is op zich al positief. Want daarmee gaat de voet een beetje van de rem.
De auteur is econoom bij RaboResearch