„Hij was een brandende en lichtende kaars; en gij hebt ulieden voor een korten tijd in zijn licht willen verheugen.” U godgeleerde, denkt aan Thomas Cranmer. Hij leerde het hele Nieuwe Testament vanbuiten op zijn reis naar Rome. Bedenk wat gezegd wordt van Thomas a Kempis, dat hij nergens enige rust kon vinden dan alleen ergens in een hoek, met een boek. Overweeg wat gezegd wordt van Beza, dat toen hij meer dan tachtig jaar oud was, hij nochtans enige Griekse hoofdstukken van Paulus’ zendbrieven vanbuiten kon opzeggen. U vrouwen, bedenk wat Hieronymus van Paula, Eustochia en andere vrouwen (die bijzonder ervaren waren in de Heilige Schrift) verhaalt. Laat alle mensen bedenken de uitstekende spreuk van Luther: dat hij zonder het Woord niet begeerde in het Paradijs te leven, en met het Woord kon hij genoeg in de hel leven. Deze spreuk van Luther moet verstaan worden met voorzichtigheid. Kan een goddeloos mens zich niet vermaken in de Wet van God? Wordt er niet gezegd van Herodes dat hij (Mattheüs 6:20) Johannes gaarne hoorde? En van de steenachtige aarde (Lukas 8:13) dat zij het Woord met blijdschap ontving? Wordt er niet van de Israëlieten, die evenwel goddeloos bleven, gemeld dat zij een lust hadden aan de kennis van Zijn wegen? Zij hadden een lust tot God te naderen. Van de Joden wordt getuigd (Johannes 5:35): „Gij hebt u voor een korte tijd in zijn licht, voorgedragen door de prediking van Johannes de Doper, willen verheugen.” _Edmund Calamy, predikant te Londen_ (”De ark van de vromen”, 1658)