Biograaf Truijens maakt gepolijst beeld van Haasse korreliger, gelaagder en menselijker
Op de eerste zaterdag nadat Rusland Oekraïne was binnengevallen en de oorlog me bezighield, reisde ik af naar een andere oorlog, te zien op de tentoonstelling ”Revolusi!” in het Rijksmuseum. Ik had net de biografie over Hella S. Haasse uitgelezen. Op die manier kon ik nog wat in de sfeer van Indië blijven hangen, dat een grote plaats inneemt in het werk van de daar geboren en getogen Haasse.
Jarenlang scoorde Hella S. Haasse hoog op mijn leeslijst. Haar omvangrijke oeuvre stond voor mij synoniem met historische verhalen in prachtige taal. Haar boeken hadden me vaak al op de eerste regels te pakken. ”Het woud der verwachting” was verpletterend, ik herlas het zelfs een aantal keren. ”De ingewijden”, even magistraal als intrigerend; ”Mevrouw Bentinck of Onverenigbaarheid van karakter”, vorstelijk fascinerend. Zo kan ik nog wel even doorgaan.
Na verloop van tijd zwenkte mijn belangstelling andere kanten uit en verdween Haasse naar de achtergrond. Af en toe flakkerde die interesse weer op, als er een nieuw boek van haar uitkwam: ”Heren van de thee” (dat ze zelf een tussendoortje noemde) en ”Schaduwbeeld of het geheim van Appeltern”. Voor het Reformatorisch Dagblad interviewde ik haar in 1998 ter gelegenheid van haar tachtigste verjaardag. Met bibberende knieën zat ik in haar appartement aan de Amsterdamse Keizersgracht tegenover de grande dame van de Nederlandse literatuur, zoals ze zelf overigens niet genoemd wilde worden.
„Ik besta in wat ik schrijf”, zei Haasse tijdens haar leven. Daarmee gaf ze de boodschap af dat ze geen biografie wilde. Als je haar wilde leren kennen had je genoeg aan wat zij aan het papier toevertrouwde. Toch moest er na haar dood in 2011 wel één komen, een opdracht die Aleid Truijens op zich nam, schrijfster en columnist, recensent en interviewer voor de Volkskrant. Truijens dook in het werk van Haasse, recensies, beschouwingen en egodocumenten en sprak velen over haar. Ze doorploos het zwarte schrift waarin Haasse zeer persoonlijke ontboezemingen neerpende – indringende grieven ook, vooral tegen haar echtgenoot, griffier en rechter Jan van Lelyveld. Vreemd genoeg was dit zwarte schrift ontsnapt aan de versnipperwoede van de hoogbejaarde schrijfster, die zelf de regie wilde houden op een eventuele kroniek van haar leven. Kennelijk wilde ze toch gevonden worden. Dankzij de informatie uit het zwarte schrift weet Truijens het gepolijste beeld van Haasse korreliger, gelaagder en menselijker te maken, ze brengt een andere Haasse dichterbij.
Gemankeerde relaties
Truijens laat zien dat de meeste boeken van Haasse over onmogelijke huwelijken en gemankeerde relaties gaan en verbindt dat aan het leven van Haasse zelf. Het begon al in Batavia op school: ”Helly” had amper vriendinnen, het liefst was ze in haar eigen wereldje, waar ze zich veilig voelde. Later, toen ze een tijdje in Nederland in een kinderpension verbleef, werd ze gepest op school. Om haar heen hing een zweem van eenzaamheid. Dat kreeg een vervolg in Amsterdam, waar ze het tijdens de oorlogsjaren in haar eentje moest zien te redden – ze zat erg in over haar ouders en broer Wim in Nederlands-Indië.
Ze trouwde in 1944 met Jan van Lelyveld, met wie ze in de Hongerwinter van 1944 een dochtertje kreeg, Chrisje. Het overlijden van het peutertje aan difterie in 1947 dreef Haasse en haar man ver uit elkaar, getuige een brief van Hella aan hem. Hun samenzijn was „het tegendeel van wat een huwelijk zijn moet.” Hella kon de crematie van Chrisje niet bijwonen omdat ze, zwanger weer, ernstig ziek vanwege difterie in het ziekenhuis lag.
Met deze biografie zet Truijens een geloofwaardig portret van Haasse neer. Van de buitenkant kennen we haar als de koele intellectuele schrijfster die immer haar kalmte behield en nooit ontspoorde in een uitbarsting of kritische uitlating. Dankzij het zwarte schrift en gesprekken met de twee dochters Ellen en Marijn, vrienden, familie, vertalers en uitgevers brengt Truijens de binnenkant van Haasse in beeld. We zien een ongelooflijk productieve vrouw voor wie schrijven haast een obsessie was. We zien een vrouw die gestaag wereldberoemd werd en prestigieuze prijzen in de wacht sleepte, die zich daarop niet liet voorstaan en tegelijkertijd van die aandacht genoot.
We zien haar in haar huwelijk en gezin –waarboven Truijens de titel ”Een verraderlijk mijnenveld” plaatste– tegen het decor van een buitenwereld waarin ze gelauwerd werd. In haar zwarte schrift noteert ze: „Ik schrijf omdat ik niet kan leven.” De dochters geven aan dat ze het ongemakkelijk vonden dat ze als personages in hun moeders boeken opdoken. Het was voor hen pijnlijk om na de dood van hun moeder in het zwarte schrift „de eindeloze klaagzang over hun vader en het gezinsleven te lezen, en de herhaalde klacht dat zij geen deel kon hebben aan het ‘echte’ leven en daarom wel ‘moest’ schrijven”, aldus Truijens. Dat het huwelijk van Hella en Jan aan alle kanten haperde, was in kleine kring bekend. Van Lelyveld had autistische trekken en vond het literaire succes van zijn vrouw moeilijk te verteren. Scheiden was echter geen optie; ze bleven tot de dood toe bij elkaar, al legde hij het een keer met een medewerkster aan. Op hogere leeftijd verhuisde het paar naar Frankrijk en leefde daar in rustiger vaarwater.
Grote Drie
Op het literaire erf stak het Haasse meer dan ze wilde toegeven dat haar naam niet in één adem werd genoemd met de Grote Drie: Mulisch, Hermans en Reve. Ze was en bleef een schrijfster in een mannenwereld. Lange tijd werd haar werk betiteld als damesliteratuur. Recensenten schatten haar niet altijd op waarde. Haasse was bescheiden en sprak zich zelden in ronde woorden uit, en wanneer ze dat wel deed, werd dat niet onderkend.
Haar stem was te zacht, meent Truijens. Zo werd nauwelijks opgemerkt dat Haasse wel degelijk vernieuwend was. In 1954 was zij de eerste die essayistiek en memoires vermengde in ”Zelfportret als legkaart” – haar huishoudelijke bezigheden werden in een groter verband tot literatuur verheven. In 1976 liet zij de achttiende-eeuwse markiezin De Merteuil corresponderen met haarzelf als moderne schrijver in ”Een gevaarlijke verhouding of Daal-en-Bergse brieven”. Er zijn nog veel meer voorbeelden aan te voeren waarmee Haasse de Nederlandse literatuur opschudde en waarmee ze zich uitstekend met de Grote Drie kon meten.
Leven vanuit de verbeelding typeerde Haasse. De verbeelding was het werkelijke leven. Iets krijgt volgens haar pas betekenis als je er zelf betekenis aan geeft, als je interpreteert wat je ziet. Ze wilde boven de partijen staan, of juist in het midden, op veilige posities. Ze hield zich verre van politieke stellingnames en dat werd haar soms verweten. Haar vader maakte in Nederlands-Indië de keus voor het fascisme, hij was tot 1935 lid van de Indische NSB. Dat maakte Haasse huiverig voor massabewegingen. Afzijdigheid ligt in haar aard, bekende ze. Ze was niet links, niet rechts, „ik heb de neiging mijn evenwicht te bewaren. Ik heb de behoefte te nuanceren.”
Buitenstaander
„In de loop der tijd werd het een tweede natuur van Haasse om zich als buitenstaander op te stellen”, noteert Truijens. Ze vergroeide met de rol van waarnemer. Herhaaldelijk werd ze berispt vanwege haar afstandelijke houding tegenover de Indonesische kwestie. Zeker de representanten van de Indische literatuur verwachtten van haar een meer uitgesproken stellingname over de koloniale uitbuiting door Nederland.
Toen ze ”Oeroeg” in 1947 schreef was dit een voor die tijd gewaagd verhaal over de vriendschap tussen een belanda (blanke) en een Indonesische jongen. Het werd de bron van kritiek: een witte auteur die in een bevoorrechte klasse in Nederlands-Indië opgroeide, kan zich niet verplaatsen in de gedachten en gevoelens van een Indonesiër. Later moest ze haar beeld van Indonesië continu bijstellen. „Zo gaat het vaker, wist ze: de verbeelding loopt vooruit op de bewustwording van de werkelijkheid. In haar leven bracht de novelle een aardverschuiving teweeg. Niet abrupt, maar met kleine schokjes”, merkt Truijens hierover op.
In 2009 werd ”Oeroeg” in een oplage van 923.000 exemplaren herdrukt, bedoeld om de discussie los te maken over Nederland en het koloniale verleden. Het werkte weinig uit, want het bleef dezelfde discussie die de novelle al zestig jaar lang had opgeroepen. Haasse vond dat er een oude koe uit de sloot werd getakeld. Ze legde nog een keer uit hoe ze het zag. Het Indische zit niet in de literatuur, maar in het lezen – zo bedoelde ze het.
Hélène Serafia Haasse zocht volgens Truijens ernstig naar de zin van het leven. De Naam ”God” is echter in de boeken van Haasse zelden te vinden. Ergens in het zwarte schrift lijkt ze te verwijzen naar Spinoza: „Ik ben, als deel van het leven, de wereld: het materiaal waarin God gestalte kan aannemen.” Ze was geen gelovige en hoorde niet bij een kerk of geloofsgemeenschap. Verzwakt en ziek vertelde ze in september 2011 aan haar kinderen dat ze besloten had tot actieve euthanasie. Op 29 september 2011 was het zover. Haar laatste woorden waren: „Ik heb een fantastisch leven gehad” en „Dag wereld.”
Boekgegevens
”Leven in de verbeelding. Hella S. Haasse. 1918-2011”, Aleid Truijens; uitg. Querido; 598 blz.; € 34,99