Mieren kijken in reservaat in Bennekom
Mieren zijn een beetje in de war dit voorjaar. De ene dag lokt het zachte lenteweer hen uit hun mierennest. De volgende dag is het ijzig fris en blijven ze liever binnen.
Wie wil weten hoe het de mieren momenteel vergaat, moet naar het Bennekomse bos. Ingeklemd tussen de A12 en een akker bevindt zich natuurterrein De Heide, dat eind 2020 is uitgeroepen tot mierenreservaat – als eerste en tot nu toe enige in Nederland.
Het gebied herbergt 28 soorten. Dat is een flink deel van de 69 inheemse soorten die in het land voorkomen. Daarnaast hebben zich in Nederland zo’n 40 exoten gevestigd, veelal in verwarmde gebouwen, kassen en dierentuinen.
Het is fris, deze zaterdagmiddag in april. Grote hagelstenen vallen uit de lucht en kleuren de bodem wit. Een bliksemstraal doorklieft de hemel, gevolgd door een donderslag. Ondanks de barre omstandigheden zijn zo’n vijftien mensen afgekomen op een excursie naar De Heide, georganiseerd door natuurvereniging KNNV, afdeling Wageningen en omstreken. De meeste deelnemers zijn lid van de insectenwerkgroep van de vereniging.
Ook de mieren lijken het koud te vinden. De meesten zitten diep verscholen in de grond of in een boom. Ze overwinteren in speciale winterverblijven, en komen voor de dag bij warm weer.
Op een koepelnest aan de rand van het terrein is wel leven te bespeuren. Het krioelt van de rode bosmieren. Ze bewegen traag, maar normaal zijn het echte renners, weet excursieleider Jinze Noordijk van EIS Kenniscentrum Insecten. Een deelnemer citeert uit Spreuken: „Ga tot de mier, gij luiaard.”
Beschadigd
In De Heide komen drie soorten bosmieren voor: de behaarde, kale en zwartrugbosmier. De soorten zijn te onderscheiden aan het aantal haren op het borststuk. Noordijk, die het gebied drie jaar heeft bestudeerd, weet echter feilloos in welk nest welke soort voorkomt.
Eén mierenhoop is verstoord. Vermoedelijk hebben mensen de bult met takken beschadigd. Enkele meters verderop hebben de mieren drie nieuwe nesten gemaakt, die later weer zijn samengekomen op één plek. Zo’n verplaatsing kunnen ze binnen enkele dagen realiseren, vertelt Noordijk.
In een nest bevinden zich een of meerdere koninginnen, talloze werksters, en in het voorjaar ook mannetjes. De werksters zorgen als lakeien voor de koningin en brengen haar en het broed voedsel. Als ze een of twee jaar zijn en meer levenservaring hebben, mogen ze het nest verlaten om in de buitenwereld op zoek te gaan naar eten. Vaak leven ze dan niet lang meer, maar belanden ze in het keelgat van een groene specht, pad of zandhagedis.
Bruidsvlucht
De koningin wordt veel ouder. Zij kan wel twintig jaar worden, diep verborgen in haar veilige nest. Haar taak is het leggen van eitjes en het uitbreiden van de familie.
Als een jonge koningin een nieuw gezin wil vormen, verlaat ze het nest voor een bruidsvlucht. Ze zoekt dan een mannetje op van een ander volk –dat voorkomt inteelt– en paart daarmee. Op dat moment heeft ze vleugels, die ze later weer verliest. Wat resteert, zijn littekens.
Na de bevruchting gaat de vrouwtjesbosmier op zoek naar nestgelegenheid. Zelf een nest bouwen kan ze niet. De oplossing: kraak het nest van een ander, in dit geval van de grauwzwarte renmier. Daarbij doodt ze de koningin van de renmier, waarna de werksters voor haar gaan zorgen.
Mijten
Binnen een nest van de bosmier komt vaak ook een andere soort voor: de glanzende gastmier. Met enig geduld is het diertje van 3 millimeter lengte te zien. De gastmier voedt zich met mijten, bladvlooien en andere insecten die in het nest van de bosmier te vinden zijn. Omdat het diertje de geur van het nest heeft aangenomen, doet de bosmier het geen kwaad.
Een andere dwerg is de behaarde slankmier. Deze is volgens Noordijk zelfs in grotere getale aanwezig in De Heide dan de bosmier. De soort zit meestal verstopt tussen strooisel of in boomtakken, en komt af en toe tevoorschijn. Het diertje loopt dan traag over een takje heen, voordat het weer een gaatje in duikt.
Kalkgraslanden
Twee relatief zeldzame mierensoorten die in het gebied voorkomen, zijn de gewone satermier en het mergeldraaigatje. Noordijk wijst de nesten van de satermier aan, pal naast een zandpad. De dieren zelf laten zich niet zien.
Ook het mergeldraaigatje, dat bodemnesten bouwt, houdt zich verscholen. Zoals de naam verraadt, is de soort vooral te vinden in de Limburgse kalkgraslanden. Dankzij de klimaatverandering weet het diertje nu echter ook stand te houden in noordelijkere delen van het land.
Een monumentale beuk een eindje van het pad vandaan biedt nestgelegenheid aan de glanzende houtmier. De soort zou van een afstand te herkennen moeten zijn aan de geur van citronella. Dat is nu niet het geval, vast vanwege het koude weer. Later, als het warmer wordt, maar eens terugkomen.