Meer soorten vis in Nederland door schonere wateren
De Nederlandse visstand is in de afgelopen 25 jaar veranderd omdat de binnenwateren schoner zijn geworden.
Dat blijkt uit de onlangs uitgekomen ”Visatlas van Nederland”. De toegenomen belangstelling voor het leven onder water was reden voor kennisorganisatie Ravon en Sportvisserij Nederland om de handen ineen te slaan voor het handboek. Er worden 80 soorten vissen beschreven: 45 zijn inheems en een ander deel zwemt hier al zo lang rond dat ze als inheems worden beschouwd, zoals de karper, de giebel en de snoekbaars.
Voordat ze de alfabetisch gerangschikte soorten afzonderlijk bespreken, vertellen de samenstellers over de uiteenlopende milieus waarin de verschillende dieren leven. Planten minnende soorten als zeelt, snoek en bittervoorn leven anders dan vissen die van stroming houden, zoals de barbeel, de beekprik en de vlagzalm, die daardoor niet overal voorkomen.
Uiteraard zijn er ook vissoorten die zich gemakkelijk aanpassen en nauwelijks eisen stellen aan hun omgeving. Blankvoorn, brasem en snoekbaars kun je om die reden bijna overal aantreffen. De laatste is net als de pos lichtschuw en heeft een voorkeur voor diep en troebel water.
Paling leeft het grootste deel van zijn leven in zoet water en trekt naar de Sargassozee ten noorden van de Caraïben om zich voort te planten in het zoute zeewater. Bot, de enige platvis in zoetwater, doet hetzelfde. Zalm en het driedoornig stekelbaarsje doen weer precies het omgekeerde: zij trekken vanuit zee de rivieren op om zich voort te planten.
De tijdstippen waarop de dieren migreren en zich voortplanten lopen sterk uiteen. Volwassen palingen trekken het hele jaar door naar zee, maar hun jongen, de glasaaltjes, zwemmen tussen februari en juni naar de binnenwateren. Jonge rivierprikken vertrekken in de wintermaanden juist naar zee, terwijl volwassen exemplaren in diezelfde periode in omgekeerde richting gaan.
Snoek, baars, blankvoorn, brasem, tiendoornige stekelbaars en rietvoorn, zijn het meest algemeen in onze wateren. Het zeldzaamst zijn gestippelde alver, Europese steur en elft. Rivieren tellen de meeste soorten omdat dat nu eenmaal de hoofdverkeerswegen zijn voor trekkende vissen, maar ook voor liefhebbers van stromend water en allerlei generalisten die zich daar al dan niet tijdelijk thuis voelen.
Wateren met weinig variatie, zoals het IJsselmeer en het Markermeer, vormen een soortenarme omgeving. Ook de geïsoleerde, ondiepe en zure wateren op de zandgronden en in voormalig hoogveengebied herbergen maar weinig soorten, net als de zoutere Zeeuwse wateren. Dit in tegenstelling tot sloten en plassen in de veenweidegebieden van Friesland en Noord- en Zuid-Holland.
De zeldzaamste soorten genieten bescherming en moeten worden teruggezet als ze worden gevangen. Er zijn echter ook vissoorten die waterbeheerders liever kwijt zijn dan rijk. Een verboden exoot is de blauwband, een klein visje dat ooit is binnengehaald als aquariumvis, maar dat een bedreiging vormt omdat het een dodelijke parasiet bij zich draagt.
De goudvis, eveneens als siervis geïmporteerd, is een karperachtige die zich, net als de giebel, met kroeskarpers mengt. Deze ”hybridisatie” vormt een bedreiging van de laatste. Goudvissen dragen daarnaast een voor karpers dodelijk herpesvirus bij zich.
De samenstellers van de toegankelijk geschreven atlas maken duidelijk wat de gevolgen zijn van kanalisatie, de aanleg van stuwen, sluizen en waterkrachtcentrales. De afnemende watervervuiling daarentegen is voor veel soorten mooi, maar nadelig voor vissen die een voorkeur hebben voor troebel water, zoals brasem en snoekbaars.
Sinds 2009 is 2500 kilometer natuurvriendelijke oever aangelegd, waarbij land geleidelijk overgaat in water. Waterplanten krijgen de ruimte, er ontstaan paaiplaatsen en jonge visjes kunnen er schuilen voor rovers. Uit onderzoek in Noord-Holland bleek dat er op dit soort plaatsen vijftien keer zo veel visbroed voorkomt als in wateren met onnatuurlijke oevers.
Boekgegevens
”Visatlas van Nederland”, Ravon; uitg. Noordboek; 272 blz.; € 37,95