Waarom aanhoudende, complexe rouw voortaan een aandoening is
Een jaar na het verlies van een dierbare voortdurend heftig verlangen naar de overledene en geen puf hebben om het leven weer op te pakken. Die vorm van langdurige, complexe rouw is sinds deze maand erkend als aandoening.
Na een jarenlange discussie heeft de zogeheten ”prolonged grief disorder” een plaats gekregen in de DSM5, het wereldwijde handboek voor de psychiatrie. Dat betekent dat ontregelende rouw die langer dan twaalf maanden duurt voortaan een aandoening is, waarvoor de zorgverzekeraar behandeling vergoedt.
De opname van deze vorm van rouw in de DSM5 is terecht, vinden Paul Boelen en Jos de Keijser, respectievelijk hoogleraar klinische psychologie bij de Universiteit Utrecht en hoogleraar psychologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. „Het is natuurlijk heel normaal als mensen verdrietig zijn na het verlies van een dierbare”, zegt De Keijser. „Maar dit type rouw is echt van een andere orde. De meeste rouwenden hebben een jaar na het verlies het dagelijkse leven min of meer weer opgepakt – hoewel dat natuurlijk niet zegt dat de rouw over is. Dat blijft.” Bij een deel van de nabestaanden blijft de grote rouw die het leven in de eerste weken en maanden ontregelt, echter voortduren, zegt Boelen. „Deze groep mensen blijft emotioneel zwaar lijden en trekt zich terug. Het verlies blijft in sterke mate hun leven beheersen.”
Beiden schatten het aantal rouwenden bij wie dat het geval is tussen de 5 en 10 procent. De Keijser, ook klinisch psycholoog en psychotherapeut bij GGZ Friesland: „Bij onnatuurlijk overlijden van een naaste, bijvoorbeeld door een verkeersongeval, een ongeluk of een moord, ligt dat percentage echter veel hoger, rond de 30 tot 40 procent.”
Depressie
De opname van langdurige, complexe rouw in de DSM5 heeft verschillende voordelen, zeggen de twee hoogleraren. Een van de belangrijkste is volgens hen dat er meer gerichte behandelmogelijkheden zijn. Boelen: „Het kan nu gebeuren dat mensen het label van een posttraumatische stressstoornis of depressie krijgen en daarvoor medicijnen of therapie ontvangen. Terwijl die zo’n rouwende helemaal niet optimaal helpen.”
Professionele therapie, toegespitst op het rouwproces, helpt een nabestaande bij de verwerking, zegt De Keijser. Hij verwijst daarbij naar een lopend onderzoek onder tachtig personen die een geliefde verloren in het verkeer. „De helft van deze groep volgde een therapie die was toegespitst op datgene wat ze hadden meegemaakt. Er werd bijvoorbeeld cognitieve therapie of EMDR-therapie ingezet. Deze groep kon na de therapie aanzienlijk beter omgaan met de heftige rouw dan de groep die geen behandeling had gevolgd.”
Binnen de beroepsgroep stuitte de wens voor de opname van langdurige, complexe rouw ook op kritiek; het zou gevoelens van verdriet onnodig medicaliseren. Boelen en De Keijser hebben begrip voor dat bezwaar. „Tegelijkertijd is de erkenning uitdrukkelijk niet bedoeld om te zeggen: jij rouwt normaal en jij niet”, zegt Boelen. „Juist voor de kleine groep mensen die echt ervaart dat ze vastloopt, is de vermelding van deze stoornis een erkenning voor datgene wat ze meemaken.”
De voordelen van de opname zijn groter dan het risico op onnodige medicalisering, zegt De Keijser. „Dat gevaar is terecht. Maar dat behandeling voor deze groep nu makkelijker en toegankelijker wordt, is pure winst. Dat voordeel geeft voor mij de doorslag.”