Leren van de natuur
Tijdens mijn studie scheikundige technologie heb ik geleerd om chemische fabrieken te bouwen. Op de middelbare school vond ik eigenlijk geschiedenis veel leuker, maar ja, je moet ook denken aan hoe makkelijk het is om een baan te vinden na het afstuderen. Dus het werd een studie in Delft, en aangezien scheikunde mijn tweede favoriete vak was, maakte ik de keuze op basis van wat ik leuk vond en wat de beste kans leek te geven op een goede baan. Ik vond er alleen helemaal niets aan.
Binnen een paar maanden had ik al door dat ik het heerlijk vond om student te zijn en de verschillende vakken vormden zonder meer een uitdaging, maar ik zag mezelf absoluut niet werken in een vervuilende en energie slurpende industrie. Ik probeerde dat onderdeel van de opleiding dan ook zo lang mogelijk voor me uit te schuiven. Ik werd actief in de studentenvereniging, ik deed een aantal vakken filosofie in Leiden, ik volgde de colleges van professor Schuurman. En ergens in mijn derde jaar schreef ik me in voor een keuzevak ”chemie en samenleving deel 2”. Het werd gegeven door een zeer bevlogen docent met precies die kritische mindset waar ik steeds naar op zoek was. Hij leerde mij dat je wel een professional kunt zijn in dit vakgebied, maar je tegelijkertijd kunt inzetten voor een betere wereld.
Deze docent zette mij op het spoor van het vakgebied industriële ecologie. Industrial Ecology, zoals het wereldwijd wordt genoemd, is in 1989 begonnen met een artikel van Robert Frosch en Nicholas Gallopoulos in het populairwetenschappelijke tijdschrift Scientific American. Hierin stellen zij voor om bedrijvennetwerken te ontwerpen naar analogie van ecosystemen. Ecosystemen zijn voortdurend aan verandering onderhevig, maar door de onderlinge samenhang bezitten zij een groot aanpassingsvermogen, waardoor het geheel bij externe veranderingen bijzonder veerkrachtig is.
Ik vond dat geweldig. Nu niet meer de focus op het ontwerpen van één fabriek voor één bedrijf. Deze nieuwe manier van denken voorzag in een systematische aanpak om een hele keten van bedrijven of een heel cluster van bedrijven te verduurzamen. En dat ook nog geïnspireerd door de natuur. De natuur gaat op een heel doelmatige manier om met materiaalstromen: alles wordt ooit weer afgebroken en in een andere vorm opnieuw gebruikt. En dat betekent dat we veel kunnen leren van hoe de natuur omgaat met grondstoffen, met consumptie en met afval.
Is er dan ook afval in de natuur? Jazeker, ook in de natuur zijn er talloze voorbeelden te vinden van restproducten die op het verkeerde moment op de verkeerde plaats terechtkomen. Het bijzondere is echter dat daar allerlei schitterende natuurlijke opruimmechanismen voor bestaan. Op die manier kan de natuur compenseren voor bijvoorbeeld te veel koolstof in de atmosfeer door die vast te leggen in krijt of in gas, denk aan de krijtrotsen bij Dover en het aardgas onder Groningen. Het probleem is alleen dat een ecosysteem hier heel veel tijd voor nodig heeft en dat deze ecologische tijdschaal volstrekt niet overeenkomt met onze snelheid van ontwikkeling.
Desalniettemin kunnen we veel leren van de natuur, met de natuur als voorbeeld, en ik pleit er al jaren voor om ook in het overheidsbeleid en binnen de industrie meer oog te hebben voor de samenhang tussen industriële systemen en de natuurlijke omgeving. Dat leidt dan vaak tot een complex debat, maar doet wel veel meer recht aan het uiteindelijke streven naar een duurzamere samenleving. Als industrie en overheid dit denken al meteen in de jaren tachtig hadden overgenomen, was er nu geen klimaatcrisis, stikstofcrisis of PFAS- crisis.
Helaas verzanden milieudiscussies alsnog vaak in een welles-nietesdiscussie over een bepaalde maatregel of de hoogte van een investering, omdat er voortdurend wordt gedacht in een te korte termijn en op een te kleine schaal. In het onderwijs is het echter heel goed mogelijk om jonge mensen te motiveren groot te denken en ver vooruit te kijken. Leren van de natuur blijkt nog steeds heel aansprekend en een prachtige bron van inspiratie te zijn.
De auteur is lector aan de Hogeschool Rotterdam en universitair docent aan de Technische Universiteit Delft.