Manuela groeide op bij een verstandelijk beperkte moeder
Dat haar moeder anders was dan anderen had Manuela Puts (38) al vrij jong door. Pas jaren later leerde ze de woorden die erbij horen: een verstandelijke beperking. Haar jeugd trekt nog altijd zijn sporen in haar leven.
Hoe zou de sfeer vandaag zijn? Meermaals vroeg de jonge Manuela het zichzelf af, ’s ochtends bij binnenkomst in de woonkamer. Zou ik iets mogen vragen, zou ik iets mogen zeggen tegen mijn moeder? „Alles draaide altijd alleen om haar”, blikt Puts jaren later terug in haar zonnige woning in Swalmen, Limburg. Haar twee katten vechten op de grond uit wie de baas is. „Er werd gespeeld als zij daar zin in had, geknuffeld als zij daar zin in had. Als ik vragen had, gaf ze vaak aan dat ze hoofdpijn had.”
Zowel haar moeder als haar vader heeft een verstandelijke beperking – al komt Puts er pas op 21-jarige leeftijd achter dat deze benaming op haar moeder van toepassing is. Het IQ van haar moeder schat Puts in rond de 70 – gelijk aan dat van een kind van 6. De beperking van haar vader is minder zichtbaar. Hij overlijdt als Puts 3 jaar is, aan een hartinfarct. In mei organiseert de CHE in samenwerking met belangenvereniging Sien een symposium over de kinderen van mensen met een verstandelijke beperking (zie ”Meer zicht op kind van ouder met beperking”). Een van de conclusies: het gaat om een vergeten doelgroep.
Terugblikkend op haar jeugd kan Puts dat beamen. „Voor mijn moeder was ik gewoon te veel. Ze kon alleen voor zichzelf leven, niet ook nog voor een kind zorgen.” Haar moeder heeft dat, ondanks haar verstandelijke beperking, zelf ook vrij snel door. Er is begeleiding in het gezin, maar die komt maar een paar uurtjes per week en heeft weinig oog voor Manuela. Wanneer Puts 6 jaar is, trekt haar moeder bij hulpverleners aan de bel. Haar dochter wordt haar te slim. „Dat vind ik wel knap van haar. Dat ze zelf aan durfde te geven: Ik kan dit niet aan.”
Zo komt Puts op 7-jarige leeftijd in een pleeggezin terecht. Best een „spannende stap” voor de basisschoolleerling, al is ze er snel op haar plek. „Bij aankomst in het pleeggezin kroop ik bijna in mijn moeder. Die voelde toch het meest vertrouwd voor me. Later nam mijn jongste pleegzusje me mee naar mijn kamer. We speelden wat. Ik heb geen idee hoelang dat duurde, maar op een gegeven moment riep mijn moeder naar boven: Ik ga weg hè. Ik heb alleen maar boven aan de trap gezegd: Is goed, hoje. Ik heb niet eens gevraagd wanneer ik weer naar mijn moeder zou gaan en of ik in dit gezin zou blijven. Onbewust wist ik: hier zit ik goed.”
Echt missen doet ze haar moeder niet. Om de week gaat ze het weekend naar haar toe; het andere weekend komt haar moeder langs in het pleeggezin. „Als ze op bezoek was, had ik het gevoel dat ze kwam inbreken in een veilige haven.” Ook de bezoekjes aan haar moeder verlopen niet altijd zo soepel. Echt gezellig wordt het zelden. „Mijn moeder mopperde het hele weekend. Nooit gaat het goed met haar, ze doet nooit iets leuks, iedereen is altijd vervelend tegen haar. We deden soms wel iets samen, maar ik moest het altijd initiëren. Anders stond het hele weekend de tv aan.”
Steeds vaker heeft Puts lichamelijke klachten voor ze het weekend naar haar moeder gaat of die langs komt in het pleeggezin. Gaat ze een weekend naar haar ouderlijk huis, dan heeft ze vanaf vrijdagmorgen een „stresshoestje”, tot kokhalzen aan toe. Pas veel later schrijft ze die klachten toe aan het verblijf bij haar moeder. „Toen dacht ik gewoon: stel je niet aan, doe normaal.”
Geschenk
De band met haar moeder wordt tijdens Puts verblijf in het pleeggezin –wat ze met „thuis” aanduidt– steeds afstandelijker. De behoefte van haar moeder om Puts te zien, wordt ook minder, merkt ze. Bovendien zijn er andere kapers op de kust: diverse vriendjes die de aandacht van haar moeder opeisen.
Meerdere keren komt het voor dat ze afgesproken heeft bij haar moeder langs te gaan en ze na een fietstocht van een uur voor een dichte deur staat. „Dan was ze bij zo’n vriendje. Ik kreeg dan ook geen sorry te horen, ze deed of het de normaalste zaak van de wereld was. Op een keer toen ik er het weekend was, zei ze dat ze zich schaamde dat ze mij had gemaakt. Ik was toen zo boos dat ik direct op de fiets terug naar huis ben gegaan.”
Vertelt Puts daarover, dan raakt het haar nog. Enkele jaren geleden zag ze een reclame van het merk Dove, waarin werd gesteld dat een kind het mooiste geschenk is dat iemand kan krijgen. „Dat triggerde iets in mij. Voor mijn moeder ben ik niet het mooiste geschenk. Als ik een mooie trui voor haar koop, is ze daar veel blijer mee. Als je kind je belangrijkste bezit is, hoe kun je dat dan vergeten?”
Hulpverleners zeiden altijd dat haar moeder er niets aan kon doen hoe ze zich gedroeg, dat ze het niveau niet had voor een gesprek. „Overal om me heen hoorde ik: je hoort van je ouders te houden, ongeacht wat ze je aandoen. Toegeven dat je het niet gezellig vindt bij je moeder en niet graag naar haar toegaat, hoort niet. Maar 95 procent van de tijd met haar was niet leuk.” Als ze thuiskomt nadat haar moeder aangeeft zich voor haar te schamen, vertelt ze haar pleegmoeder wat er gebeurd is. „Die reageert met: Maar ze is ook gewoon een trut. Dat was toen precies wat ik nodig had. Eindelijk zei iemand eens gewoon dat mijn moeder geen leuk mens is.”
Jaloers
Ook nu nog, jaren later, ziet Puts ertegen op om langs te gaan bij haar moeder, die sinds een aantal jaren in een verpleeghuis woont. Eens per maand doet ze dat toch, maar het bezoek verloopt bijna altijd op voorspelbare wijze. „De begeleiding zegt: Kijk eens wie hier is. Dan reageert ze met: O, dat is mijn dochter, wat leuk! Zodra de begeleiding weg is en mijn man Twan en ik er alleen zitten, zakt haar gezicht in en kan ze alleen nog maar mopperen. In ons leven toont ze geen interesse. Dat mis ik het meest: de wederkerigheid.”
Sterker nog: vertelt Puts eens wat over haar leven –ze haalde haar rijbewijs, is getrouwd en heeft een opleiding afgerond– dan is haar moeder vooral jaloers. Dat zorgt ervoor dat het aantal gespreksonderwerpen beperkt is; anders reageert haar moeder met jaloezie. Toch heeft ze nooit overwogen het contact met haar moeder helemaal te verbreken – een keuze die sommige kinderen van ouders met een verstandelijke beperking wel maken. „Als ik honderd procent aan mezelf zou denken, zou ik dat doen. Maar ik denk ook aan mijn moeder. Ondanks alles wat er gebeurd is, wil ik wel dat het goed met haar gaat.”
Het verleden is nooit ver weg. Omdat het in haar jeugd nooit om Puts zelf draaide, heeft ze haar plekje moeten zoeken in de wereld. Haar is nooit gezegd dat ze er mag zijn, dat ze goed is zoals ze is. „Daardoor ben ik nu erg onzeker en faalangstig; ik wil mensen niet lastigvallen. Er is altijd die kritische stem in mijn hoofd die zegt: Zie je we,l Manuela, je kunt het niet, je bent niet slim genoeg. Die angst zit zo diep dat ik mijn brood niet kan smeren terwijl Twan me op de vingers kijkt. Terwijl we 22 jaar samen zijn.”
Ook in het behalen van een diploma zat die faalangst haar in de weg; drie keer start ze met de opleiding tot verzorgende, drie keer gaat het mis. Uiteindelijk lukt het haar alsnog en slaagt ze zelfs met vlag en wimpel. „Dat heeft me een boost gegeven in zelfvertrouwen. Ik heb mezelf bewezen dat ik het wel kan.”
Lotgenotengroep
Ondanks de strubbelingen in haar jeugd heeft Puts haar leven op de rit. Dat is ook wat ze de buitenwereld wil laten zien: ze heeft onder haar jeugd geleden, maar is zeker geen „zielig vrouwtje.” Stimulans vanuit het pleeggezin, therapiesessies van diverse psychologen, begeleiding van maatschappelijk werkers, de steun van haar man Twan en contact met de lotgenotengroep van belangenvereniging Sien hebben haar zover gebracht.
Op de vraag of ze haar ouders iets kwalijk neemt, valt Puts –die twee uur bijna onafgebroken praat– even stil. Ze staart uit het raam naar de serre, waar de poezen inmiddels van het voorjaarszonnetje genieten. „Als ik naar kleine Manuela kijk, dan is die veel tekortgekomen. Ik neem het mijn ouders wel kwalijk dat ze voor kinderen gekozen hebben. Tegelijk kan ik het als volwassene begrijpen: dit waren twee mensen met gevoel en met een lager IQ die gewoon wilden meedraaien in de maatschappij. Ik vind dat mijn ouders geen kinderen hadden moeten krijgen. Maar ik ben evenwel blij dat ik er ben. Ik had liever uit een ander buikje willen komen. Ondanks alles ben ik blij met mijn leven.”