Vrede en vrede is niet altijd hetzelfde
”Islam = Vrede”. Die leuze valt sinds de moord op Van Gogh weer herhaaldelijk te beluisteren. Is zij waar? Is deze religie er een van vrede, van tolerantie, van liefde, van barmhartigheid doen?
Het recent verschenen Duitstalige boekje ”Feindbild Christentum im Islam” (Het vijandbeeld van het christendom in de islam; uitg. Herder Spektrum) plaatst bij deze voorstelling van zaken duidelijk kanttekeningen. De 192 bladzijden tellende uitgave, onder redactie van dr. Ursula Spuler-Stegemann, docent islamwetenschappen aan de universiteit van Marburg, gaat in op vragen als: Hoe staan moslims tegenover de grondrechten en vrijheden in democratische samenlevingen? Hoe staan zij tegenover het christendom? En tegenover de dialoog? Hoe is het gesteld met de mensenrechtensituatie in Turkije, in Iran, Saudi-Arabië, Nigeria?”Zalig zijn de bedrogenen”, luidt de veelzeggende kop boven de bijdrage van prof. dr. Bassam Tibi, hoogleraar internationale betrekkingen in Göttingen. De hoogleraar herinnert aan Pim Fortuyn en diens boek ”Tegen de islamisering van onze cultuur”. Hij schrijft: „Ik ben zelf moslim. Mij kan men er niet, zoals Fortuyn, van verdenken dat ik moslims buiten de grens wil houden. Des te eenduidiger stel ik vast: De islamisering van de wereld vormt een vast onderdeel van de islamitische kijk op de wereld.”
Volgens de islam moet de ”dar al-islam” (het huis van de islam) de gehele aarde gaan omvatten, om deze in een ”dar al-salam” (huis van de vrede) te veranderen. „Zelfs de meer liberale islamitische hervormingstheologie beschouwt ”al-tagallub” (dominantie) nog als een wezenskenmerk van de islam.”
Langzaam maar zeker ontwikkelt Europa zich, althans in de ogen van moslims, in de goede richting. „Welwillend”, aldus prof. Tibi, karakteriseerde de Londense imam Zaki Badawi Europa nog niet zo lang geleden als een deel van het huis van de islam, omdat er (veel) moslims leven. „Eigenlijk wilde Badawi daarmee zijn „tolerantie” bewijzen, want met deze typering bestempelde hij Europa niet langer als ”dar al-harb” (huis van de oorlog) of als ”dar al-kuffar” (huis van de ongelovigen), zoals voorheen. Indirect zei hij hiermee echter toch ook dat slechts de aanwezigheid van moslims Europa tot zoiets als een geciviliseerd werelddeel maakt. Wat dit wil zeggen, ontgaat de meeste Europeanen, die zich door schoon klinkende woorden laten betoveren.”
„Wij keuren elke vorm van geweld op basis van ons geloof af”, merkte de Amsterdamse imam drs. Marzouk Aulad Abdellah vorige week in deze krant op. „Het komt er in de islam op aan vrede en tolerantie uit te dragen in de samenleving.” Volgens hem is er een groep (extremisten) bezig met het verspreiden van ideeën „die niet de onze zijn.”
Prof. Tibi plaatst de nodige vraagtekens bij „schoon klinkende woorden” als deze. In het Westen, waarschuwt de islamitische hoogleraar, wil men er niet aan „dat degenen die de 11-septemberaanslagen pleegden zichzelf als jihad-strijders, en niet alleen maar als terroristen beschouwden. En van de kant van de moslims is het ten hoogste onoprecht als zij in de dialoog in plaats van kritiek te uiten op de in de islamitische wereld zeer wijdverbreide duiding van 11 september als een daad van jihad, beweren dat dit alles niets met de islam van doen heeft.” Veel te snel, constateert prof. Tibi, stellen goedbedoelende christenen zich met dergelijke verklaringen tevreden. „Bijzonder naïef”, meent hij.
Is de islam een godsdienst van vrede, zoals bijvoorbeeld ook de Islamitische Stichting Nederland na de moord op Theo van Gogh verklaarde? Prof. Tibi: „Om eerlijk met elkaar te kunnen spreken, moet men eerst weten dat dezelfde begrippen niet altijd voor iedereen hetzelfde betekenen. Zo betekent het woord ”vrede” in de islam niets anders dan de uitbreiding van de ”dar al-islam” over de gehele wereld - iets heel anders dan de ”eeuwige vrede” van Immanuel Kant.”
Ook onder tolerantie verstaat de islam, zeker in landen waar zij een dominante positie inneemt, iets anders dan de westerse Verlichting, „namelijk het dulden van niet-islamitische monotheïsten -dus joden en christenen- als dhimmi’s (gelovigen, maar tweede klasse), dat wil zeggen: als beschermde, maar onmondige minderheden.”
In zijn onlangs verschenen boekje ”Islam: beeldvorming en positiebepaling” (uitg. Willem de Zwijgerstichting) schrijft dr. J. Broekhuis op vergelijkbare wijze over de islamitische verdraagzaamheid. En over het begrip liefde: „Eén van de grondbeginselen van de islam is dat liefde inhoudt: een volkomen overgave aan Allah en Mohammed. In die zin is de islam de godsdienst van de liefde.”
Tekenend is in dit verband ook wat de islamwetenschapper dr. Rita Breuer schrijft in haar artikel in ”Feindbild Christentum im Islam”. Toen de behoudende Duitse kardinaal Meisner in 2002 opriep om in het debat over godsdienstvrijheid voor moslims in Duitsland ook de omstandigheden van christenen in de islamitische landen niet uit het oog te verliezen, ging er een „gehuil van verontwaardiging op in de moslim- en vaak ook de christelijke gelederen.” Zeer ten onrechte, stelt dr. Breuer. „In dit tijdperk van globalisering, van de universele geldigheid van de mensenrechten, van de ene wereld waarin en waarvan wij leven, is het een schande om te zeggen: Het een heeft niets met het andere te maken. Integendeel.”
Regelmatig valt van moslimzijde de klacht te vernemen dat zij gediscrimineerd worden. De verwijzing naar ’40-’45 is snel gemaakt, signaleert dr. Ursula Spuler-Stegemann. „Niet alleen kerkelijke ambtsdragers laten zich door zinnen als „Eerst waren het de Joden, nu zijn wij het” inpakken.”
Recent liet in deze krant een Iraanse kapper zich op deze manier uit: „Joodse mensen moesten het tijdens de Kristallnacht massaal ontgelden. Nu lijken zonder aanzien des persoons alle moslims het doelwit te worden.” Tijdens een debat in Amsterdam, georganiseerd door het Nederlands-Marokkaanse tijdschrift Mzine, waren soortgelijke geluiden te beluisteren. „Over joden hoef je maar een grapje te maken en je bent al een antisemiet”, zei de moslim Abdullah Haselhoef. Hij was het niet eens met minister Verdonk, die vond dat moslims een laag incasseringsvermogen hebben. „Je zou eens moeten kijken welke groep de meeste rechtszaken vanwege belediging start.” Zonder twijfel doelde hij op de joden.
De vergelijking met het lijden van het joodse volk, waarbij het vaak zó wordt voorgesteld dat moslims in het Westen welhaast nog meer te lijden hebben dan de joden tijdens met name de Tweede Wereldoorlog, mist echter elke grond, zo schrijft dr. Spuler. „Hier wordt een verband gelegd dat noch historisch houdbaar, noch wat de zaak zelf betreft, gerechtvaardigd is.”
Maar de argumentatie werkt wel, constateert zij. „Als moslims verwijzen naar hun slachtofferrol gaan bij ons Duitsers de waarschuwingsbellen rinkelen en vrezen wij dat een herhaling van de jodenvervolging ook voor moslims mogelijk is.” De universitair docent spreekt hier van een „instrumentalisering van onze geschiedenis”, waartegen de kerken zich dienen te verzetten „om dat te bereiken wat we het allernodigst hebben: een normalisering van de omgang met elkaar.”
Twee auteurs doen in ”Feindbild” een boekje open over de stand van zaken op het punt om de godsdienstvrijheid in Turkije. De situatie is verre van rooskleurig. „De tijd voor de christenheid in Turkije lijkt op het einde te lopen.” De hoop is gesteld op Europa. „Op zijn laatst bij de toetreding van Turkije tot de Europese Unie moeten de christenen in Istanbul en Ankara over dezelfde rechten en vrijheden beschikken als die voor christenen in Berlijn of Kopenhagen vanzelfsprekend zijn. Hopelijk is het dan nog niet te laat.” Typerend is in dit kader evenwel het antwoord van de Turkse minister Aydin, vorige week in Den Haag. Volgens het ANP erkende hij weliswaar dat er op het gebied van de godsdienstvrijheid nog vooruitgang te boeken is, maar wees hij er tegelijk op dat ook op sommige EU-lidstaten wat de vrijheid van godsdienst betreft wel het nodige aan te merken is.
De in 1999 overleden Nederlandse islamdeskundige dr. Hanna Kohlbrugge zou zich ongetwijfeld in de grote lijnen van het boekje ”Feindbild” hebben herkend. Gaande haar leven raakte zij er steeds sterker van overtuigd dat, wil het christendom een antwoord hebben op de islam, diepgaande kennis van deze godsdienst noodzakelijk is. „Daarom hoort de Koran in de boekenkast van elke predikant”, schrijft zij in de bundel ”De Islam aan de deur”. Niet als een ongebruikt sieraard, „maar om te leren verstaan uit welke diepten van ellende wij zijn verlost.”
Ook voor moslims is er maar één troost, onderstreept dr. Kohlbrugge keer op keer. „Troost zoeken wij bij Christus, zoals de Heidelberger Catechismus het zegt: „mijn enige troost in leven en sterven is, dat ik niet mijns, maar mijns getrouwen Zaligmakers Jezus Christus eigen ben.” Dit weten mogen we ook aan de moslims niet onthouden. Geen strijdbijl, maar doorgeven wat ons hoogste goed is.”