Mens & samenlevinghet gesprek

Hans van der Knijff houdt de regie vanuit de rolstoel, maar onder de grote Baas

Hij was altijd een bezig baasje, Hans van der Knijff (61) uit Rijnsaterwoude. Tot hij door het schuurdak viel en z’n rug brak, ruim 33 jaar geleden. Maar hij bleef een bezig baasje, nu vanuit de rolstoel. Hij vocht al die jaren voor een volwaardig bestaan. „Ik wil maar van Eén afhankelijk zijn: de grote Baas. En verder wil ik zelf de regie hebben.”

25 January 2022 10:53Leestijd 13 minuten
beeld Sjaak Verboom
beeld Sjaak Verboom

Na anderhalf uur praten ligt de vraag op tafel welk cijfer Hans van der Knijff zijn leven zou geven. Hij valt even stil, een zeldzaam moment tijdens het gesprek. Hij denkt na. Dan, langzaam: „Ik denk toch wel een 9.” De handen gaan de lucht in: „Dank sei Dir, Herr!” Tranen wellen op in zijn ogen. „Als je me vraagt: Wil je dat dan, in een rolstoel zitten? Ikke niet, helemaal niet. Maar als ik zie wat ik heb... Ik had gedacht dat ik niet oud zou worden; dat ik op m’n 50e in bed zou belanden. Als je weet wat iemand in een rolstoel allemaal kan krijgen, alleen al door het stilzitten: longontsteking, problemen met de blaas, doorzitplekken of open wonden, trombose met bloedpropjes in je hart. Vroeger werden mensen als ik niet oud; die overleden aan dat soort 
bijkomende kwalen. En ik? Ik ben nu 61 en helemaal vrij van pijn. Ik heb enorm veel contacten, kom met mijn bus overal. Ik leid een rijk leven. De Heere God geeft mij heel veel, ook doordat de techniek precies op tijd mee is ontwikkeld.”

Aan het begin van het gesprek heeft hij in de woonkeuken van zijn huis –„rolstoelers leven meestal in hun woonkeuken, daar hebben ze alles bij de hand”– zijn elektrische rolstoel laten zien. Lang had hij een handbewogen rolstoel. „Ik ben in het wereldje een loser, omdat ik op elektrisch ben overgegaan. Velen hebben iets stoers over zich; willen overcompenseren. Maar het is een aanslag op je gewrichten als je jezelf moet voortbewegen.” Hij laat zien hoe hij nu met een joystick rijdt. Z’n stoel heeft een speciale zitorthese waardoor hij rechtop blijft zitten. „Dat maakt dat ik nu helemaal pijnvrij ben.”

Buiten op het erf in Rijnsaterwoude staat zijn grijze bus. Met allerlei aanpassingen kan Van der Knijff, die vanaf zijn navel verlamd is, daarmee volledig uit de voeten. Gas geven en remmen doet hij met een joystick. De bus is verwarmd en heeft een bed en een keukentje voor verzorging onderweg. In vakantietijd gebruiken hij en zijn vrouw Ria de bus als camper.

Met de aangepaste bus gaat de rolstoeler voor zijn werk het hele land door. Als voorlichter en adviseur bij Per Saldo, de belangenvereniging voor mensen met een persoonsgebonden budget (pgb), moet hij de ene dag in Groningen zijn en de volgende dag in Goes.

Hoe ziet een doorsneedag er voor u uit?

„In het vergaderseizoen ben ik druk met het geven van cursussen, trainingen en adviezen, voor professionals in de zorg en voor pgb-houders. Daarnaast adviseer ik ouders en ondernemers als er ergens met geld uit het pgb een wooninitiatief wordt opgezet. Het liefst ben ik op locatie. Vanwege corona zit ik vaker hier thuis achter het scherm, maar dat is niets voor mij. Een drama! Ik wil onderweg zijn. Dat vraagt wel het nodige aan voorbereiding. Als ik om 9.00 uur in Groningen word verwacht, moet ik om 5.00 uur zorg hebben om uit bed te komen en me aan te kleden. Ik kan daarvoor een beroep doen op acht dames hier uit de regio. Dat heb ik zelf georganiseerd. Als ik afhankelijk zou zijn van de thuiszorg, moest ik wachten tot er tussen 8.00 en 10.00 uur iemand langs kon komen. Dat werkt niet; dan moet ik allang weg zijn. Vervolgens moet ik op locatie ook zorg hebben, persoonlijke en verpleegkundige. Die regel ik onder andere via de Nationale Hulpgids, waar je kunt kijken wie er in bijvoorbeeld Groningen beschikbaar is. Rijd ik ’s avonds laat weer naar huis, dan moet er hier weer iemand zijn om me te helpen. Zo ben je voortdurend aan het vooruitkijken. Alles kost veel meer tijd.”

U doet het intussen wel. Mensen noemen u een doorzetter, een knokker. Hoe typeert u zichzelf?

„Ongeduldig, kort van stof. Toen ik het ongeluk had gehad en te horen kreeg dat ik in een rolstoel zou terechtkomen, zei ik: Dat kan niet; daar heb ik helemaal geen tijd voor. Het was voor mij volstrekt onvoorstelbaar, een leven in een rolstoel. Toen het echt werkelijkheid bleek te zijn, heb ik al snel het idee gekregen dat ik wilde doorgaan met de dingen waarmee ik bezig was. Zo goed en zo kwaad als het ging. Dat is typerend voor de cultuur hier in de regio. Je moet jezelf zien te redden, jezelf bedruipen. Dat wilde ik ook. En als je dan niet sterk bent, moet je slim zijn; van je zwakte je kracht maken.”

U bent hulpbehoevend, en toch wilt u onafhankelijk zijn?

„Zo veel mogelijk. Kijk, als je in de rolstoel terechtkomt, moet je over alles na gaan denken. Wie maait het gras? Wie harkt het grind? Wie wast de bus? Wie zet de container aan de weg? Natuurlijk wil de buurman de container wel aan de weg zetten, een ander wil de bus wel komen wassen. De aaibaarheidsfactor van een rolstoeler is hoog. Maar als iets steeds terugkomt, word je afhankelijk van het normenpatroon van die ander. Die bus hoeft toch helemaal niet elke week te worden gewassen? Zoiets. Dat wilde ik niet. En ook Ria kon niet alles voor haar rekening nemen. Die kreeg op een gegeven moment last van slijtage van het tillen en sjouwen. Daarom heb ik geregeld dat dat soort dingen zo veel mogelijk tegen betaling gebeurt.”

U houdt graag de regie?

„Inderdaad, dat staat hoog in het vaandel. Maar wel binnen Bijbelse kaders, binnen de grenzen van het christenleven. Ik wil maar van Eén afhankelijk zijn, van de grote Baas. Verder wil ik zo veel mogelijk vrij zijn. Natuurlijk loop je dan weleens met je hoofd tegen de muur. Maar dat geeft niet.”

Hoe was het al die jaren voor het gezin om een man en vader in een rolstoel te hebben?

„Alleen Ria weet hoe het was toen ik nog kon lopen. Ik was 28 toen het ongeluk gebeurde. Onze Cor was 5; hij heeft er vage herinneringen aan. Rianne moest nog geboren worden; die weet niet beter. Natuurlijk bepaalt de handicap van je vader voor een groot deel het gezinsleven. We gingen met onze twee kinderen nooit naar het strand of het bos. Daar vroeg ook niemand om; ze wisten wat het zou betekenen aan geduw en gesjor. Een fietstocht zat er ook niet in. Maar als ik naar aangepast badminton of tafeltennis ging, gingen ze vaak mee. Of naar de Dag van de Dwarslaesie bij Douwe Egberts in Utrecht. Daar bewaren ze geweldige herinneringen aan. En de kleinkinderen weten niet beter. Opa kan niet met ze voetballen. Maar als ik hier in huis met ze rondcross in de rolstoel, hebben we veel plezier samen.”

U lijkt gezegend met een optimistisch karakter. Zit u nooit in de put?

„Toen ik na de val in Katwijk in het revalidatiecentrum lag, kon ik psychisch gezien wel in een luciferdoosje. Je krijgt zó’n optater. Ik heb in die tijd veel gehuild. Ik herinner me dat het Koninginnedag was, dat zal april 1989 geweest zijn. Ik was toen thuis en lag hier voor in het huis op bed, terwijl het buiten een gezellige drukte was. Ik was zó verdrietig; ik heb de hele dag liggen huilen. Op een gegeven moment heb ik tegen mezelf gezegd: Hoe nuttig is dit? Een leuke dag is om en jij hebt alleen maar liggen huilen. Vanaf nu mag je hooguit één uur per dag huilen. Je moet jezelf op zo’n moment aanpakken.”

Niet iedereen met een handicap zal die geestkracht hebben, toch?

„Misschien dat ik met mijn karakter niet bij iedereen met een handicap aansluiting heb. Maar ik zie wel veel passiviteit onder gehandicapten. Veel koudwatervrees ook, bijvoorbeeld om weer aan het werk te gaan. Toen ik het ongeluk kreeg, werkte ik in de buitendienst bij PTT Telecom. Mijn leidinggevende zei direct: Je komt terug, hoe dan ook. Desnoods laat ik je iedere dag ophalen. Ik kwam op kantoor terecht. Toen er jaren later in het bedrijf ontslagen moesten vallen, was ik blij dat ze mij niet ontzagen. Ik moest gaan solliciteren. En dat ging heel goed: op een gegeven moment kon ik kiezen uit vijf banen. Er blijkt in de praktijk veel meer mogelijk dan veel gehandicapten denken. Het heeft mij geholpen mijn gevoel van eigenwaarde weer terug te krijgen. Ik heb me nooit afgeschreven gevoeld. Die participatie gun ik andere gehandicapten ook.”

U ging niet alleen door met uw werk, ook in de kerk bleef u actief. Waarom?

„Ik was in 1984 diaken geworden in onze kleine christelijke gereformeerde kerk hier. De kerkenraad bestond in die tijd uit drie personen, maar toen ik het ongeluk kreeg, was er net een vacature. We waren dus samen. De ouderling zei: Je blijft het toch wel doen? En dus ging ik door. In het begin hebben we samen zitten vergaderen in het revalidatiecentrum in Katwijk. Ik weet nog dat ik erover inzat hoe het collecteren toch moest: dat doen we hier nog met de lange stok. Maar ik heb dat heel lang niet gedurfd.”

Ook op meerdere vergaderingen bent u een bekend gezicht. Wat betekent het werk in de kerk voor u?

„Ik was 22 jaar diaken. Vervolgens was ik er 11 jaar tussenuit. Nu mag ik sinds 5 jaar dienen als ouderling. Met zo’n kleine kerkenraad moet je ook automatisch naar de classis. En vandaar uit kom ik op de particuliere en generale synode. Ik houd daarvan; ik ben graag bestuurlijk actief. En ik vind het fijn als de broeders me daar gewoon behandelen en niet aardiger met me omgaan omdat ik in een rolstoel zit. En dat gebeurt ook: ik krijg soms net zo’n narrige reactie als anderen die hun standpunt verwoorden. Daar houd ik van.”

Welke rol speelde het geloof in de manier waarop u omging met uw handicap?

„Ik groeide hier in Rijnsaterwoude op in een warm gezin waarin de kerk en het Woord 
van God een grote rol speelden. Ik was daar al vroeg op betrokken. Ik weet nog dat ik als jongen van 12 in de kerk vanaf mijn plekje naast het orgel zicht had op een ouderling. Dat was de dorpssmid, die met schipperstrui en alpinopet voorin zat. De man had het altijd koud en veel pijn; daarom zat hij met opgetrokken benen in de kerk. Ik weet nog dat ik tóch jaloers op hem was, omdat hij kon vertellen hoe goed het was om de Heere te vrezen. Ik dacht zelfs weleens: 
ik zou ook wel iets willen hebben, als ik de Heere maar mag kennen. De tijd dat ik in Katwijk revalideerde was geestelijk een rijke tijd. Ik ben gelukkig nooit opstandig geweest. Wel was er steeds de vraag wat de Heere me hiermee 
wilde zeggen. Lange tijd heb ik geen vrijmoedigheid gehad om deel te nemen aan het avondmaal, ook niet als diaken. Toen ik weer gewoon in de kerk zat, helemaal achterin, bediende een predikant het avondmaal met de geschiedenis van Petrus: „Hebt gij Mij lief?” Ik had weinig verwachting van die dienst; voelde zelfs grote weerstand. Maar tijdens de bediening werd ik met mijn rolstoel als door een magneet naar voren getrokken. Ik heb daar gegeten en gedronken. Zo bijzonder.”

Hoe kijkt u nu naar uw leven vol beperkingen?

„Ik ben heel erg beperkt in mijn mogelijkheden. Ik kan gewoon heel veel dingen niet. Schaatsen hierachter op de Braassem, wat ik vroeger zo graag deed: het kan nooit meer. Ik denk dat het voor mij nodig is geweest. Ik met mijn karakter moet kort gehouden worden. Mijn karakter moest gekruisigd worden om Christus te kunnen volgen. Het is een paardenmiddel, maar dat kan soms nodig zijn. Om mij kort te houden moest ik van het dak vallen, ja. Toen is er in 
mijn leven een wissel omgegaan. Ik houd van klassieke auto’s; misschien hadden er anders hierachter tien oldtimers op het erf gestaan. Als mijn afgoden, mijn Dagon. Mijn val was een noodzakelijke correctie die tot winst heeft geleid.”

Zegt u daarmee dat u dat ongeluk niet had willen missen?

„Als je vraagt of ik weer zou willen lopen, zou ik daar ernstig over na moeten denken. Natuurlijk wil ik lopen. Maar is het goed voor mij? Ik zeg het met schroom. Maar voor welke verleidingen zou ik dan openstaan? Als er een pil werd ontwikkeld waardoor mijn dwarslaesie ongedaan gemaakt zou kunnen worden: ik zou zo’n pil niet willen nemen zonder te weten dat het Gods goedkeuring had.”

U bent 61. Waar droomt u van, gesteld dat u 80 mag worden?

Hij valt stil. „Toen Ria en ik 39 jaar geleden trouwden, hoopten we op een gezin dat in lijn met de Bijbel zou leven; een drievoudig snoer. Dat is nog steeds wat we verlangen: dat de geestelijke erfenis van generatie op generatie wordt doorgegeven. Ik verlang geen grote dingen; heb geen bucketlist. Eén ding heb ik van de Heere begeerd, dat zal ik zoeken: om alle dagen van mijn leven in het huis des Heeren te verblijven.”

Hoe kijkt u naar de toekomst?

„In Jesaja 35 staat een profetie over verlamden die op de nieuwe aarde zullen springen als een hert. Dat is zeker een hoopvol perspectief. Dat hebben predikanten wel tegen me gezegd: Dan zit je niet meer in je rolstoel, Hans, daar mag je ook huppelen. Maar daar gaat het me ten diepste niet om. Het gaat om het bij God zijn. Hoe, daar ben ik niet mee bezig. Het zal daar zeker volmaakt zijn. Maar als het in een rolstoel zou zijn, is het ook goed. En ook voor nu geldt: het gaat niet om mijn benen; die zijn niet belangrijk. Paulus had een doorn in zijn vlees, om hem klein te houden. Ik heb dat blijkbaar ook nodig. Om met Paulus te kunnen zeggen: Als ik zwak ben, dan ben ik machtig.”

Vond je dit artikel nuttig?

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer