Toegespitst: Kerkgang heeft gewoontevorming nodig
De kerkdienst vormt het hart van een christelijke zondagsviering. Maar hoe komt de gang er weer in, vooral bij kinderen en jongeren? Het is tijd om werk te maken van gewoontevorming; een pleidooi voor het koesteren van patronen.
In zijn boek ”Godsschaamte” schrijft columnist Stephan Sanders over het belang van het ontwikkelen van routine bij kerkgang. Hoewel hij christelijk opgevoed is, is de gewoonte bij hem als tiener weggezakt; als vijftiger pakte hij de draad echter weer op.
Zijn reflectie hierbij is veelzeggend: „Toen ik na veertig jaar geloofs- en kerkstilte mij weer bekende tot het rooms-katholicisme, en zelfs na enige tijd trouw kerkganger werd, waren er veel herinneringen die alleen maar geactiveerd hoefden te worden.” Sanders’ observatie onderstreept het belang van gewoontevorming voor de zondagse kerkgang.
Echter: in de coronatijd is het patroon abrupt doorbroken. Inmiddels zijn veel jongeren eraan gewend om slechts incidenteel fysiek naar de kerk te gaan. Voor kinderen is de situatie nog ernstiger: veel zesjarigen zijn nog nauwelijks in de kerk geweest. Wie daarbij bedenkt dat gewoontevorming tijd nodig heeft, beseft dat de situatie ten aanzien van kerkgang voor veel kinderen en jongeren bepaald niet rooskleurig is.
Taak
Nu er op zondag meer mogelijk is, dienen opvoeders te beseffen dat ze met het oog op gewoontevorming een belangrijke taak hebben. Kinderen en jongeren moeten weer wennen aan de fysieke kerkdienst. Die opdracht is gegeven met een christelijke opvoeding, maar die is des te meer urgent door de ontregeling die de corona-epidemie heeft veroorzaakt: de gang moet er weer in komen.
Nu kan het gebruik van woorden als ”routine” en ”gewoontevorming” vragen oproepen. Ze wekken immers de suggestie dat het vooral gaat om het aanbrengen van een patroon, alsof mensen vooral uit gewoonte naar de kerk gaan; zonder erbij na te denken. En wat vooral bedenkelijk is: het lijkt alsof kerkgang het gevolg is van pedagogische dressuur, alleen omdat het zo hoort. Zo bezien gaat het om de macht der gewoonte die opvoeders in stand houden, terwijl innerlijke betrokkenheid buiten beeld blijft.
Toe-eigening
Er is echter ook een andere opvatting van gewoontevorming mogelijk. De Bijbel geeft er een mooi voorbeeld van: Jezus gaat op de sabbat volgens Zijn gewoonte naar de synagoge (Lukas 4:16). Dat duidt op een patroon: op sabbat gaat Hij naar de synagoge. Zo heeft Jezus het geleerd van Jozef en Maria. Als kind kwam Hij er al, in de synagoge van Nazareth. Het bezittelijk voornaamwoord laat echter zien dat Jezus Zich dit patroon eigen heeft gemaakt. Er is sprake van toe-eigening: de gang naar de synagoge is Zíjn gewoonte geworden. Gewoontevorming in Bijbelse zin sluit persoonlijke betrokkenheid dus niet uit, maar veronderstelt deze juist.
Wat betekent het vanuit dit perspectief om te werken aan gewoontevorming ten aanzien van kerkgang? Kenmerkend voor een gewoonte is dat er sprake is van een structuur waardoor mensen niet elke keer een rationele beslissing nemen. In dit geval: waarom zou ik wel gaan, of juist niet? Ik ga, omdat ik dat zo gewend ben, is dan geen vreemde motivering.
Verder laten gewoonten iets zien van wat mensen belangrijk vinden. Ten slotte zijn ze geen doel in zichzelf, maar dienen gewoonten een hoger doel. Gewenning geeft, om met de Canadees-Amerikaanse filosoof James K. A. Smith te spreken, richting aan verlangens. In het geval van kerkgang: het gaat erom dat verlangens op God gericht raken.
Bezinning
Mensen kunnen zich een gewoonte toe-eigenen, maar ze kunnen die ook ontwennen. Ten aanzien van de kerkgang gaat het laatste zelfs makkelijker dan het eerste. Een zondig hart trekt immers niet op God aan. Gehoorzaamheid aan Gods gebod komt nooit van binnenuit; ze moet geleerd worden.
Bezinning op kerkgang als goede gewoonte is dus geboden. Daarbij spelen ouders als eerste opvoeders vanzelfsprekend een belangrijke rol. Zij nemen hun kinderen bij de hand, aanvankelijk zelfs letterlijk. Om de gang erin te krijgen, moeten ouders dus zelf consequent zijn; juist ook als ze zelf de geregelde kerkgang ontwend zijn. Het stelt hen voor de vraag of ze volgens hun gewoonte naar de kerk gaan, of dat de persoonlijke betrokkenheid ontbreekt. Gehoorzaamheid aan de pedagogische opdracht ten aanzien van kerkgang vraagt primair bekering en inkeer van opvoeders zelf.
Behalve sprekende voorbeelden hebben kinderen en jongeren woorden nodig die uitdrukking geven aan de waarde van gewoonten. Weliswaar zijn gewoonten niet rationeel van aard, maar dat betekent niet dat er geen redenen aan ten grondslag liggen. Opvoeders hoeven hierbij niet alleen te wijzen op hun eigen kerkgang; die staat immers ook bloot aan de kaalslag van de tijd. Wat dat betreft blaast corona veel vormelijkheid omver.
Praktijk
Kerkgang is echter een eeuwenoude praktijk; een gegroeide gewoonte waarin mensen mogen ingroeien. Wie naar de kerk gaat, neemt deel aan een praktijk waarin velen voorgingen. Opvoeders mogen hun kinderen laten zien dat die praktijk waarde in zichzelf heeft: door de kerkgang leren zondaren God lief te hebben, te leven van genade en getuige te zijn van Christus en Zijn Koninkrijk.
Dit veronderstelt wel dat mensen in beweging komen: het eigen huis uit, Gods huis in. Kerkgang vraagt bovenal om een beweging van de ziel: het richten van het verlangen op God. Kerkgang is echter vooral een praktijk die bestaat bij de gratie van de roepende God; dankzij het offer van Christus. Dit raakt aan de kern van christelijke gewoontevorming ten aanzien van kerkgang. Gewenning is meer dan een pedagogisch ideaal dat ouders zichzelf stellen. Achter de goede gewoonte om naar de kerk te gaan, zit Gods roeping.
Dit tilt de zondagse kerkgang uit boven de macht der gewoonte, boven traditionalisme omdat het nu eenmaal zo hoort. Kerkgang is een hoopvol gebeuren, ondanks alles. Wie zich tot Christus wendt, vindt bij Hem gehoor. En wie zich aan Hem gewent, krijgt vrede. Gewoontevorming is daarom ook in deze tijd de moeite meer dan waard; voor trouwe kerkgangers én voor hen die de draad kwijt zijn.
En: dat God Zich door Zijn Woord laat kennen, dat went hopelijk nooit.