Mens & samenleving

Vertrekkend burgemeester Koelewijn: De Bovenkerk zonder diensten, dat vind ik niet kunnen

Bijna 22 jaar was Bort Koelewijn (67) burgemeester. In drie Biblebeltgemeenten: Liesveld, Rijssen-Holten en Kampen. Volgende week neemt de CU-politicus afscheid van de Hanzestad. Tijd om terug te blikken. In de ruime burgemeesterskamer op het gemeentehuis in Kampen vertelt de olijke bestuurder uitgebreid over zijn jeugd. Over de dilemma’s waar hij als christelijke burgervader mee te maken had. En over de pijn van een Bovenkerk zonder kerkdiensten. „Dat vind ik eigenlijk niet kunnen.”

14 September 2021 17:34
beeld RD, Anton Dommerholt
beeld RD, Anton Dommerholt

Toen Bort Koelewijn in 2009 per trein naar Kampen ging om daar als burgemeester geïnstalleerd te worden, reisde de locoburgemeester van Rijssen-Holten, zijn vorige gemeente, mee. Hij wilde „er persoonlijk op toezien dat de burgemeester in goede conditie afgeleverd werd.” In zijn tas had hij een presentje voor het Kamper college: een rol ducttape. „Want Bort praat soms graag en lang.”

Na twaalf jaar in Kampen blijkt Koelewijn nog weinig veranderd. Een gesprek met hem lijkt soms een hoorcollege. Weloverwogen en uitgebreid vertelt hij over zijn ambt. Soms beginnen zijn guitige ogen extra te glinsteren. Bijvoorbeeld als hij het heeft over zijn sollicitatie naar de burgemeesterspost in Liesveld.

Koelewijn beleeft zijn laatste dagen als burgervader in de oude Hanzestad. In zijn werkkamer staan een paar dozen vol boeken op elkaar gestapeld. „Mijn vrouw en ik gaan weer terug naar Bunschoten. Daar gaan we kleiner wonen, dus er moeten wat spullen de deur uit. Deze boeken gaan over de historie van Kampen, dus die laat ik hier in het gemeentehuis achter.”

Ziet u ernaar uit om weer terug te gaan naar uw geboortedorp?

„Nou, het was niet mijn keuze, maar die van mijn vrouw. Zij zegt: „Ik heb ons hele huwelijk jou gevolgd; nu wordt het tijd dat jij mij gaat volgen.” En daar kan ik eigenlijk niets tegen inbrengen.

Ons hele nageslacht woont in de buurt van Bunschoten-Spakenburg. Mijn vrouw wil graag bij hen in de buurt wonen; zij doet veel voor onze kinderen en kleinkinderen. De afgelopen jaren ging ze steeds op maandagochtend naar ze toe. Dan paste ze bij een van de gezinnetjes op, haalde en bracht de kleinkinderen van en naar school en hielp in het huishouden. Ze sliep daar ook. Donderdagavond kwam ze weer thuis. In het weekend praatten we elkaar bij.

Dat ritme was voor ons beiden prettig, want doordeweeks was ik ’s avonds meestal nog aan het werk.”

17472220.JPG
beeld RD, Anton Dommerholt

Hoe was uw jeugd in Bunschoten-Spakenburg?

„Ik had het voorrecht om op een boerderij op te groeien. We woonden vlak bij een volkswijk. Na schooltijd waren er vaak kinderen uit de buurt. Die hielpen ook mee. Het ging er heel harmonieus aan toe; werken en spelen liepen op een heel natuurlijke manier in elkaar over. Moest er gehooid worden, dan was de hele buurt aan het hooien. Als het weiland leeg was, maakten we er een voetbalveld van. De boerderij was een beetje van het hele volk.”

Vriend en vijand roemen u vanwege uw binding met alle lagen van de bevolking. Hebt u dat op de boerderij in Bunschoten geleerd?

„Dat denk ik wel. In mijn jeugd deden rangen en standen er niet toe. Er was wel gezag, maar iedereen werd serieus genomen. Ik kan me niet herinneren dat er bij ons thuis ooit negatief over iemand werd gesproken. We gingen met iedereen om: mensen van de kerk, mensen uit de volksbuurt, klasgenoten. Iedereen deed ertoe. Ik denk dat dat nog steeds in me zit: hoe verschillend mensen ook zijn, ik benader iedereen even gemakkelijk. Die erfenis uit mijn jeugd, daar ben ik mijn ouders dankbaar voor.”

Hoe bent u in de politiek verzeild geraakt?

„Bestuur en politiek hebben me altijd geboeid. Op de middelbare school, de mulo in Bunschoten, was ik de enige van de klas die zich interesseerde voor staatsrecht en politicologie. Dat ik op mijn 17e als leerling-ambtenaar op het gemeentehuis van Bunschoten-Spakenburg terechtkwam, is te danken aan het hoofd van de school. De gemeentesecretaris had hem gevraagd of hij nog iemand kende die geschikt was voor ambtenaar. Eigenlijk had ik er geen zin in, want ik wilde met mijn vrienden naar de hogere scheepvaartschool. Maar mijn ouders vonden het gemeentehuis toch een betere plek dan het water. Aldus geschiedde. Overdag werkte ik; ’s avonds ging ik naar de Bestuursschool in Utrecht. Daar studeerde ik gemeenteadministratie I en II.”

U werd gemeentesecretaris in Bunschoten-Spakenburg, en later in De Bilt. In 1999 solliciteerde u naar de burgemeesterspost in Liesveld, een inmiddels opgeheven gemeente in Zuid-Holland. Was dat een logische stap?

„Nee, eigenlijk niet. Ik had het heel erg naar mijn zin in De Bilt. In de avonduren doceerde ik, eveneens met veel plezier, aan de Bestuursschool. Ik legde mijn studenten onder andere uit hoe een burgemeester benoemd wordt en hoe zo’n sollicitatie gaat.

Op een dag vroeg het wetenschappelijk instituut van het GPV (een van de voorlopers van de ChristenUnie, CK) of ik wilde solliciteren naar de post in Liesveld. Ik had eigenlijk geen belangstelling, maar ik dacht: het is misschien leuk om in de praktijk te ervaren wat ik mijn studenten vertel. Dus ik stuurde een brief, zonder enige verwachtingen.

Tot mijn verbazing werd ik voor een tweede gesprek uitgenodigd. Toen ben ik het serieus gaan overwegen. En ik dacht: ach, waarom zou ik het niet eens proberen? Ik heb er geen moment spijt van gehad. Het voelde meteen als een warm bad. Vooral vanwege het fijne contact met de vriendelijke inwoners en raadsleden. Liesveld was een prachtige gemeente.”

Vijf jaar later ging u naar Rijssen-Holten.

„Ze zochten daar een burgemeester die kon verbinden. Twee jaar voor mijn komst waren de twee gemeenten Rijssen en Holten gefuseerd. Niet iedereen was daar blij mee. Dat leverde wat frictie op. Ik zag het wel zitten om daarmee aan de slag te gaan.”

Hoe was het om van de Randstad naar Twente te verhuizen?

„Aangenaam. In de drie gemeenten waar ik burgemeester ben geweest heb ik eerst een verkenning gedaan. Dan ging ik er een dag heen, sprak wat mensen op straat, kocht een brood bij de bakker, reed een rondje. Als ik dan een klik voelde, wist ik dat het goed zat. Die klik heb ik in Rijssen-Holten en Kampen evengoed gevoeld als in Liesveld.

De mensen zijn wel verschillend. In het westen zijn mensen spontaner; in het oosten hartelijker. Die Sallanders moeten eerst even aan je snuffelen, zo van: wat voor een ben je d’r? Maar dat hoeft nog geen minuut te duren.

De dag dat we naar Rijssen verhuisden, reed mijn vrouw met een paar kinderen in een aparte auto naar het nieuwe huis. Toen ze na anderhalf uur uitstapte, zei ze tegen mijn dochter: „Tjonge, wat een reis was dat.” Meteen klonk het van de andere kant van de schutting: „Buurvrouw, zou je een kop koffie willen?” Dat is Rijssen: warme mensen.”

17472225.JPG
beeld RD, Anton Dommerholt

Volgende week zwaait u af als burgervader van Kampen. Velen noemen u de beste burgemeester die Kampen ooit heeft gehad. Hoe heeft u dat voor elkaar gekregen?

„Toen ik een jaar in Rijssen zat, zei een wethouder tegen me: „Het lijkt wel alsof je nog steeds met je verkiezingscampagne bezig bent.” Dat zei hij omdat ik overal mijn gezicht liet zien. Maar dat deed ik niet om bekendheid te krijgen, of zo. Nee, het is voor mij gewoon een groot plezier als ik ergens bij kan zijn. En zo ben ik ook in Kampen te werk gegaan. Als burgemeester heb je verantwoordelijkheden en moet je soms moeilijke beslissingen nemen, maar regelmatig mag je ook meegenieten met het volk. Je staat vaak te stralen bij de inspanningen van je inwoners.”

Een voormalig raadslid van Rijssen-Holten zegt over u: „Bort probeerde altijd een verbindende factor te zijn, en dat deed hij vooral door op een zeepkist te gaan staan. Dat was een beetje te.” Snapt u dat het voor veel Rijssenaren een brug te ver is om als burgemeester mee te genieten tijdens bijvoorbeeld de carnavalsviering?

„In de beleving van die Rijssenaren, vanuit hun kerkelijke optiek, kwam ik op plekken waarvan zij zeggen: Hoor je daar wel te zijn? Dat past voor hen niet bij een burgemeester van de ChristenUnie. Ik kan me goed voorstellen dat dat storend voor hen is. Maar ik doe dat met een reden. Er spelen altijd verschillende belangen, maar die kan ik richting de buitenwereld niet altijd kenbaar maken.”

Tijdens uw ambtsperiode kwam het eerste rockfestival naar Rijssen, Elsrock. Voor veel Rijssenaren was dat een ergernis. Had u het niet tegen kunnen houden?

„Nee. Je kunt soms met je gezag iets tegenhouden, maar dan moeten organisatoren jouw gezag wel respecteren. En dat bereik je pas als ze je kennen, als je een band met ze opgebouwd hebt. Dat is ook de reden dat ik bij de carnavalsviering in Holten was. De carnavalsvereniging heeft daar 300 leden die veel voor het dorp doen. Zij organiseren bijvoorbeeld ook de herdenking op de Canadese begraafplaats. Met die mensen moet je een verbinding leggen om inspraak te krijgen en sturend op te kunnen treden. De organisatie kwam bijvoorbeeld zelf naar mij toe met de vraag: hoe kunnen we voorkomen dat mensen met bier over straat gaan lopen? Kijk, dat zouden ze niet doen als ik geen interesse voor hen had getoond.”

Er is toch een verschil tussen een band opbouwen en meegaan in het feestgedruis?

„Daar ben ik het mee eens. Soms kan dat misschien een tandje minder. Overigens vraag ik niet van iedereen om het in alles met me eens te zijn. Ik ben zelf verantwoordelijk voor mijn eigen keuzes. Maar ik denk wel dat mensen me beter zouden begrijpen als ze weten met welk dilemma ik te maken heb – wel of geen verbinding leggen?

Laat ik vooropstellen: ik ben ook maar een mens. Ik heb ook correctie nodig. Dus dat ik weleens door SGP’ers of andere mensen ben gecorrigeerd, daar ben ik ze heel dankbaar voor.”

Voordat u bijvoorbeeld zo’n carnavalsviering bezoekt, denkt u dan: kan ik dit verantwoorden tegenover God?

„Dat is altijd latent bij mij aanwezig, ja. Ik kijk ook naar Jezus. Hij handelde in veel situaties anders dan de kerkelijke elite van Hem verwachtte. Wie zocht Hij op? Tollenaren en hoeren. Hij legde een verbinding met die mensen. En vanuit die verbinding stimuleerde Hij ze tot ander gedrag. Zijn aanwezigheid had een dempend effect. Hij stuurde mensen de goede weg op. Dat probeer ik ook te doen.”

17472224.JPG
beeld RD, Anton Dommerholt

Kampen was ooit een christelijk bolwerk. De Bovenkerk zat vroeger vol; sinds 2017 worden daar helemaal geen kerkdiensten meer gehouden. Wat vindt u daarvan?

„Dat daar geen diensten meer zijn, staat natuurlijk symbool voor de secularisering van Kampen en Nederland. Dat is heel treurig. Dat in zo’n iconische kerk het Woord niet meer verkondigd wordt, vind ik eigenlijk niet kunnen. Ik kon er zelf niets tegen doen, maar ik denk wel dat het voorkomen had kunnen worden.

Ik heb er moeite mee gehad dat er nu een nieuwe kerk wordt gebouwd voor de hersteld hervormde gemeente in IJsselmuiden. Wij hadden als gemeente graag willen meedenken met mogelijkheden om die gemeente verwarmd en wel in de Bovenkerk onder te brengen, inclusief mogelijkheden voor een verenigingsgebouw. Nu worden er weer miljoenen besteed om stenen op elkaar te stapelen. Ik vraag me echt af: in hoeverre is dat in deze tijd nog verantwoord?”

De theologische universiteit van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt gaat ook verhuizen. Doet dat pijn?

„Het is heel jammer. Op dit moment komen mensen van over de hele wereld nog naar Kampen om de geschriften van Kuyper, Groen van Prinsterer en Schilder te bestuderen. Dat is dan niet meer. Dat doet pijn, zeker omdat het volgens mij niet nodig is. Het is natuurlijk de verantwoordelijkheid van het universiteitsbestuur om daar in te handelen, maar zelf denk ik: door de digitalisering hoef je tegenwoordig toch niet meer centraal in een grote studentenstad te zitten? Ik zie de noodzaak niet zo om te verhuizen.

Het past wel in een trend. Kampen had ooit een sociale academie, een kunstacademie, een school voor journalistiek; die zijn we allemaal in een aantal decennia kwijtgeraakt.”

Hoe nu verder met Kampen?

„Dit is een stad die zich eens in de zoveel tijd moet herontwikkelen. Ooit waren we de rijkste Hanzestad, daarna werd Kampen een garnizoensstad met de opleidingsinstituten voor militairen, vervolgens waren we samen met Veenendaal dé sigarenstad en na de oorlog hebben wij Flevoland van beton voorzien.

Nu zie ik mogelijkheden op het gebied van toerisme en duurzaamheid. We hebben hier recent het Reevediep gegraven; een verbinding tussen de IJssel en het Drontermeer. Daar liggen kansen op het gebied van watersport. En we zijn hier de eerste circulaire haven ter wereld aan het ontwikkelen.”

En hoe nu verder met Bort Koelewijn?

„Vanaf begin september zit ik weer in de collegebanken. Onlangs heb ik me ingeschreven voor de deeltijdstudie pastoraal werk. Het lijkt me heel mooi om mijn liefde voor de theologie, filosofie en sociale wetenschappen te combineren met de praktijk. Uiteindelijk hoop ik met die studie pro Deo wat voor de maatschappij te kunnen betekenen. Dat blijft mijn drijfveer.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer