Laat godsdienstige opvoeding niet aan school over
Ouders zijn tot veel meer in staat dan zij vaak denken bij de godsdienstige opvoeding. Zij zijn de eerst aangewezenen om in de intieme huisgemeenschap de kinderen mee te nemen in het dienen van God.
Een aan Rembrandt toegeschreven schilderij verbeeldt Markus 10:13, waar staat: „En zij brachten kinderkens tot Hem, opdat Hij ze aanraken zou.” Het laat het verlangen zien van opvoeders om kinderen bij Jezus te brengen. Dit schilderij onthult een spanning met de andere betrokkenen. De tekst vermeldt dat de discipelen in hun rol niet willen dat kinderen de voortgang van Jezus’ werk verstoren. Hoewel de vergelijking beperkingen heeft, geldt ook nu dat verschillende betrokkenen bij kinderen verschillende perspectieven hebben. De vraag ”hoe werken kerk, school en gezin samen in de godsdienstige opvoeding?” krijgt in het evangelie een onthutsend negatief antwoord. Er is geen samenwerking maar tegenwerking.
Verbond en doop
De vraag die ik aan de orde stel, betreft natuurlijk niet de tijd van Jezus en zijn discipelen en ook niet de tijd van Rembrandt maar de 21e eeuw. Aangenomen wordt dat er in Israël scholen bestonden. En in Rembrandts tijd hoorde de school bij het leven. Dat dit zo was, kan niet los gezien worden van de Reformatietijd, die in Europa een enorme impuls aan het onderwijs heeft gegeven. In het gereformeerde denken was en is de notie van het verbond zeer belangrijk.
We kunnen dan ook stellen dat het verlangen om kinderen naar Jezus te brengen iets gemeenschappelijks is van gezin, kerk en school. Gedoopte kinderen maken deel uit van de gemeente en de overtuiging in het doopformulier dat de Heilige Geest de kinderen tot lidmaten heiligen wil, is een belangrijk motief voor het godsdienstig onderwijs. School en kerk hebben zich altijd ingespannen om de kinderen aanwezig te laten zijn in de lessen. Dat begint bij de doopbelofte dat ouders de kinderen zullen onderwijzen en „doen onderwijzen.”
Het godsdienstonderwijs was vooral gericht op het verstand. De Bijbel, de kerkgeschiedenis en de leer van de kerk moesten onderdeel van het kennisrepertoire zijn. De inwijdingscomponent is in onze traditie niet sterk ontwikkeld. De actieve rol die de kinderen in de kerk van Calvijn kregen, lijkt in de afgelopen eeuwen meer uitzondering dan regel. Bovendien was in het leerstellige godsdienstonderwijs vooral ook de antithese belangrijk: wat onderscheidt ons kerkverband van andere? In de zorg om de ziel van het kind werd dus vooral de cognitieve ingang gekozen.
Van voorgaande eeuwen is alleen uit geschreven bronnen na te gaan hoe de samenwerking tussen school, gezin en kerk is geweest. De huidige stand hebben we recent in beeld kunnen brengen door de betrokkenen te bevragen. Hierin hebben we ons vooralsnog beperkt tot de samenwerking tussen school en gezin. Met een onderzoeksteam gingen we met interviews en vragenlijsten na hoe de gezamenlijke bekommernis uitwerkt. Zijn de betrokkenen inderdaad zo op eenheid gericht? Is er sprake van een krachtige, elkaar versterkende praktijk? Of zijn de instituties zodanig vloeibaar en dus weinig verweven geworden dat deze praktijken eroderen?
Geen samenwerking
Uit het onderzoek bij reformatorische en protestants-christelijke scholen, waaraan ruim 1300 respondenten meededen, blijkt dat de verwachtingen van ouders en leraren vooral onuitgesproken zijn. Men ziet school en gezin inderdaad graag als eenheid, waarbij de school het verlengstuk is van het gezin. Ouders en leerkrachten moeten elkaar versterken. Er is een sterk vertrouwen in elkaar. De overtuiging dat men als eenheid moet optrekken, leidt verrassend genoeg niet tot sterke communicatie. Er is weinig persoonlijk contact tussen leraren en ouders over de godsdienstige opvoeding. De informatie die school geeft, wordt door ouders ervaren als algemeen en vrijblijvend. Het nodigt niet uit tot een daadwerkelijke betrokkenheid thuis.
Wat is hier aan de hand? Mijn Driestar-collega’s Albert de Vries en Jan Noteboom gebruiken in hun interpretatie een bestaand model waarin er drie typen ouderbetrokkenheid worden onderscheiden. Ouderbetrokkenheid 1.0 staat voor een school waarbij ouders eenzijdig geïnformeerd worden. Dit kan ten aanzien van de godsdienstige opvoeding gaan over een rooster met de psalmen en liederen die kinderen aanleren of een overzicht van de Bijbelvertellingen. De verwachting is dat ouders daar thuis mee verder gaan. Bij ouderbetrokkenheid 2.0 is er sprake van wederzijdse informatie, maar zonder echte samenwerking. Als er op een gelijkwaardige manier wordt samengewerkt aan hetzelfde doel, en de relatie in dat teken staat, wordt gesproken van ouderbetrokkenheid 3.0.
Uit ons onderzoek ontstaat de indruk dat bij orthodox-christelijke scholen de informerende school dominant is en niet, zoals te verwachten zou zijn, het derde type, waarin sprake is van een gelijkwaardige uitwisseling. In dat type is er niet alleen vertrouwen, maar ook een persoonlijke relatie tussen ouders en leerkrachten. Men werkt samen door regelmatig contact. Deze manier van samenwerking zou passen bij de godsdienstige opvoeding in een traditie van de Reformatie waarin kerk, school en gezin als leden van één lichaam niet zonder elkaar kunnen functioneren, maar elkaar helpen.
Overnemende school
Mijn collega’s menen dat de orthodox-christelijke scholen, eerder dan als de informerende school, te typeren zijn als de ”overnemende school”. Ouders hebben een groot vertrouwen in de school. De scholen sluiten hierbij aan en communiceren daarmee impliciet dat de ouders op de deskundigheid van de school kunnen vertrouwen.
In eerste instantie is het te waarderen dat de school zoveel betekenis wordt toegekend. De school is tot iets in staat wat in het gezin niet kan. De leraar als onafhankelijke kan iets openen bij het kind waar de ouder geen zicht op heeft en ook niet hoeft te hebben. Dat geldt ook voor catechese en jeugdwerk. Ook de kerk is tot iets in staat wat in het gezin niet kan. In de liturgische ruimte gebeurt het geheimvolle wat niet te meten is, niet te arrangeren en te controleren is. Kerk en school zijn belangrijk.
De machteloosheid die ouders tijdens de coronapandemie hebben ervaren, onderstreepte de onmisbaarheid van deze instituties. Scholen doen er dan ook goed aan hun rol te nemen: actief, uitnodigend, voorbeeldig. Dat geldt ook de kerk. De samenwerking tussen kerk en gezin is nu eenmaal kwetsbaarder dan die tussen school en gezin. Als de gewoonte om aan jeugdwerk en aan catechese deel te nemen verschraalt, moet de kerk investeren in heldere, uitnodigende en helpende informatie.
Eerste verantwoordelijkheid
Tegelijk is het onbevredigend als ouders niet de hoofdrol hebben. De gezamenlijke inspanning is van belang maar de ouders die de kinderen uit Gods hand ontvingen, zijn ook de belangrijksten die hen tot Jezus brengen. Ouders zijn tot veel meer in staat dan zij vaak denken. Tijdens de pandemie voelden ouders zich niet alleen maar machteloos, maar herontdekten ze de waarde van het praten met kinderen, voorlezen, Bijbelverhalen vertellen en het samen zingen. School en kerk kunnen ouders bijstaan, maar de ouders zijn de eerst aangewezenen om in de intieme huisgemeenschap de kinderen mee te nemen in het dienen van God.
De auteur is hoogleraar christelijke pedagogiek aan de Theologische Universiteit Apeldoorn (TUA) en lector aan Driestar hogeschool. Dit artikel is een samenvatting van de rede die hij woensdag uitsprak bij de opening van het academisch jaar van de TUA.