„Rijker en rijper vruchten dragen”
Hij is een predikant met een zwak voor gehandicapten, ds. A. A. W. Boon uit Krabbendijke. „In de omgang met hen leer je nederig van hart te worden.” Woensdag stond de hervormde predikant een kwarteeuw in het ambt.
Krabbendijke. In de dorpsstraat manoeuvreren autobestuurders hun voertuig op een smalle parkeerstrook voor de supermarkt. Midden in het gewemel staat de hervormde dorpskerk. Vijftig meter verderop de pastorie. Sinds drie jaar is ds. Boon hier predikant. „Ik spreek al Zeeuws”, grapt hij. „’k verstae het wê; maar je blijft altijd je moedertaal verraden.”
Maar dan serieus: „Deze gemeente is anders dan de gemeenten die ik hiervoor diende. Ik trof hier een gemeente aan met veel verdriet. Twaalf jaar geleden werd in Krabbendijke een deelgemeente gevormd. Als een gemeente gescheurd is, zet de scheur zich voort in families, maar ook in harten. Het is een volk dat weet van lijden aan de kerk.”
Het aantal kerkgangers verdubbelde in de tijd dat de vorige predikant, ds. T. Cammeraat, de gemeente diende. In de afgelopen drie jaar gebeurde dit opnieuw.
Ds. Boon werd naar Krabbendijke geroepen met de bijbelse geschiedenis over Petrus’ visioen in Joppe. „Hetgeen God gereinigd heeft, zult gij niet gemeen maken.” Ds. Boon: „Niet gaan zou dienstweigeren geweest zijn. Als militair weet je wat dat betekent: de doodstraf.”
In Voorthuizen kwam Arie Adrianus Willem Boon op 21 maart 1950 ter wereld. De vier jaar die hij daar doorbracht hebben zijn leven bepaald. Na een zwaar auto-ongeluk van zijn moeder kwam hij bij een echtpaar in huis. De vrouw was „een echte christin. Als kind ervoer ik daar wat liefde tot de Heere betekent. Het is een overduidelijk bewijs dat de Heere al heel vroeg in jonge kinderharten wil werken.” Direct voegt ds. Boon hieraan toe: „Laat het niet op het laatst aankomen. Zodra een kind is geboren eraan beginnen: zingen, bidden en getuigen.” De vrouw werd zijn geestelijke moeder. Ze overleed toen Boon kandidaat was. „De Heere maakte plaats voor Zichzelf. Dat ik haar daarvoor moest verliezen, was ingrijpend.”
Zijn jeugd bracht hij door in Hardinxveld-Giessendam, waar hij „een hulpkostertje” was. In de Dordtse tijd -Boon vervulde toen zijn dienstplicht- verloor hij een goede vriend. „Ik voelde dat als ík voor de Heere had moeten verschijnen, ik dat niet had gekund.” Een halfjaar van crisis volgde, waarna hij in Utrecht begon met de vooropleiding Grieks en Latijn. „Die rondde ik tot mijn verbazing goed af. Als de Heere je ergens toe roept, maakt hij je ook bekwaam. Je roeping moet wel steeds weer bevestigd worden, van stap tot stap.”
Zijn eerste college Nieuwe Testament aan de theologische faculteit staat ds. Boon nog helder voor de geest. „Er zaten zo’n honderd studenten. Prof. W. C. van Unnik, een wereldberoemd nieuwtestamenticus, legde zijn spullen neer en zei: „Mijn heren, mijne dames, wij vragen eerst de zegen van onze God.” Het maakt diepe indruk als je zo’n groot geleerde in alle eenvoud hoort bidden.” Ook dr. B. Maarsingh drukte zijn stempel op de studiejaren van Boon. Prof. C. Graafland noemt ds. Boon „met ere. Voor ons was het de vraag hoe we in al het theologische geweld van die tijd onze weg moesten gaan. Wie bepaalde je positie? Daar was Graafland goed in. Hij verklaarde de eigen en de andere tradities.”
Bij het colloquium bleek al „dat ik in een zieke kerk kwam. Ds. P. de Jager en ik werden in Amsterdam weggevloekt; iets wat je absoluut niet in de kerk verwacht. De gereformeerde theologie werd toen al gezien als een vrome saus die over dorre dogmatiek wordt uitgegoten. We werden beiden afgewezen en we kregen te horen dat men het gesprek niet wilde voortzetten. Later kregen we van de landelijke colloquiumcommissie een eerlijke kans.”
Ds. Boon gaat de gemeenten waaraan hij verbonden was chronologisch langs. Kamperveen: „Tijdens een kennismakingsavond werd gelezen uit Romeinen 10. In de week daarvoor was ik zelf met dat hoofdstuk bezig geweest. Ik heb het beroep nog diezelfde avond aangenomen. Mijn eerste gemeente bestond uit een Noord-Veluws, een Saksisch en een Fries deel. Kamperveen was mijn eerste liefde.”
Kamerik: „Daar heb ik de gemeenschap der heiligen niet alleen beleden, maar ook beleefd. Zelfs de huisarts, zelf niet kerkelijk, merkte aan zieken en stervenden dat er toekomstperspectief was, rust en vrede. Dat was de uitwerking van het Evangelie. In Kamerik liggen tere banden.”
Schoonhoven: „Eigenlijk ben ik te vroeg uit Kamerik weggegaan, na vijf jaar. Ik kan me nog de tranen in de ogen van een ouderling herinneren. In het ambtelijke leven geeft de Heere niet alleen blijdschap. Het is ook een weg van afsterven aan het vlees. In Schoonhoven ben ik er negen maanden uit geweest. Een- en andermaal ben ik dicht bij de dood geweest. Je leert de gemeente van een andere kant kennen: ik heb ervaren dat de gemeente biddend om je heen kan staan.”
De predikant heeft een zwak voor gehandicapten. In de Krimpenerwaard gaf hij hen jarenlang catechisatie. Regelmatig gaat hij voor in aangepaste diensten. „Wat je in het brede geheel van een gemeente tegenkomt, kom je versterkt tegen bij gehandicapten. Wat zij nodig hebben, heeft een gemeente ook nodig.” Ds. Boon gaat op het puntje van zijn stoel zitten en zet zijn ellebogen op tafel. „Je moet afdalen naar hun niveau. Veel predikanten zweven boven hun gemeente. Je leert in de omgang met gehandicapten nederig van hart te worden. God heeft het onedele van deze wereld uitverkoren. In de omgang met gehandicapten word je daar aangenaam in verrast. Ik zeg niet dat ze allemaal al bekeerde koningskinderen zijn. Ook zij hebben bekering nodig. Maar hun verstand staat hun minder in de weg om tot de Heere te gaan.”
Zo eenvoudig mogelijk de boodschap overbrengen. „Dat is de les van mijn verstandelijk gehandicapte achternichtje. Ze zei: „Er zijn zo veel dominees die in een aangepaste dienst zo raar doen.” We moeten doen wat we kunnen. Kinderlijk eenvoudig, maar niet infantiel. We zijn namelijk met oneindig hogere zaken bezig.”
De predikant uit Krabbendijke vindt het belangrijk dat gehandicapten deel van de gemeente uitmaken. Over de keus ”aangepaste dienst of gewone dienst” hoeft hij daarom niet lang na te denken. „Een aangepaste dienst moet een surplus, een extraatje zijn. De gemeente moet hen iedere week zien. En, dat is het leuke, anders laten ze wel van zich horen.”
Een wens voor de toekomst? „Als een palmboom rijker en rijper vruchten voor de Heere dragen. Ik hoop dat ik nóg vruchtbaarder mag zijn om te verkondigen dat er in Hem geen onrecht is.”