Meditatie: Tranen
„En Jezus Zich tot haar kerende zeide: Gij dochteren van Jeruzalem, weent niet over Mij, maar weent over uzelven en over uw kinderen.” - Lukas 23:28
Tranen, maar waarover? Zwijgend heeft Christus het vonnis aanvaard. De onschuldige en toch als een schuldige veroordeeld, opdat de profetie vervuld zou worden: „Als dezelve geëist werd, toen werd Hij verdrukt; doch Hij deed Zijn mond niet open; als een lam werd Hij ter slachting geleid, en als een schaap dat stom is voor het aangezicht zijner scheerders, alzo deed Hij Zijn mond niet open.” Er was geen andere weg waarin de Vader een volk zou kunnen zaligen met behoud van Zijn deugden. Dan lezen we in het Johannesevangelie: Toen gaf hij Hem dan hun over, opdat Hij gekruist zou worden. En Hij dragende Zijn kruis, ging uit, op weg naar Golgotha.
De menigte heeft zich tegen Christus gekeerd. Toch zijn onder hen ook vrouwen die Hem beklagen en bewenen. Dat Hij zo zwaar gestraft wordt, vinden zij te erg. Dat laten zij duidelijk horen en blijken. Maar dan: „En Jezus Zich tot haar kerende zeide: Gij dochteren van Jeruzalem, weent niet over Mij.” Hij gaat hen onderwijzen en terechtwijzen.
Christus wijst deze tranen af, omdat het tranen zijn van medelijden. Mogen we dan geen medelijden tonen? In het natuurlijke wel, maar toch zegt Christus hier: „Weent niet over Mij.” Waarom? Het waren tranen over de gevolgen van de zonde, maar niet over de zonde zelf. Christus was gewillig gekomen om de wil des Vaders te doen, opdat het welbehagen des Vaders door Zijn hand gelukkiglijk zou voortgaan. Daarom wilde Hij de drinkbeker die de Vader Hem gaf drinken tot de laatste druppel.
„Er was geen andere weg waarin de Vader een volk zou kunnen zaligen"
Daarom komt er zo’n ernstige onderwijzing: „Maar weent over uzelven en over uw kinderen.” Want er zullen zulke benauwde tijden aanbreken dat de onvruchtbare zalig gesproken zal worden. Daarom: „Maar weent over uzelven en over uw kinderen.” Wat bedoelt Christus daarmee? Ach, er worden zo veel tranen geschreid in dit leven. Maar dat zijn allemaal tranen waarin het ware zonde- en schuldbesef gemist wordt. Dat zijn tranen die niet in Gods fles bewaard worden. Daarom waarschuwt en onderwijst Christus deze vrouwen. „Weent over uzelven.”
We hebben dat ontdekkend licht van Gods Geest nodig, opdat we overtuigd worden van zonde, gerechtigheid en oordeel. Opdat wij die bittere tranen zouden schreien van oprecht berouw over de zonde. Tegelijk zijn het zoete tranen, waardoor wij een betrekking krijgen op een onbekende God, in een levend Godsgemis. Daarom zegt Christus: „Weent over uzelven.” Opdat ik mijn verdorven bestaan zou leren kennen en dit Lam Gods nodig zou krijgen tot verzoening van mijn zonde en schuld. „En over uw kinderen.” Als ik de nood voor mijzelf leer kennen, dan ga ik het ook voor mijn kinderen gevoelen. Ook zij moeten bekeerd, gewassen en gereinigd worden in het bloed van Hem, Die hier spreekt. Vaders eniggeboren Zoon, Die Hij verbrijzeld heeft tot verzoening van al de zonden van Zijn Kerk.
In Hem is er een verse en levende weg tot behoud van de grootste der zondaren. Als dat ontsloten en toegepast mag worden, dan worden vreugdetranen geschreid. „Gij hebt, o Heer’, in ’t dood’lijkst tijdsgewricht, Mijn ziel gered, mijn tranen willen drogen.” Kom, wat voor tranen schreien wij?