Orde scheppen in een wirwar van landschapsbelangen
Moet er weer een minister voor ruimtelijke ordening komen? Een nieuw kabinet zou er zomaar voor kunnen kiezen.
Er is eigenlijk te weinig ruimte om aan alle behoeften als energiewinning, woningbouw, wegenaanleg, natuur en landbouw te voldoen. Is er meer centrale regie nodig om tot een goede verdeling van de schaarse ruimte te komen?
Auke van der Woud (1947), cultuurhistoricus, schreef een prachtig boek over de ontwikkeling van de Nederlandse ruimte vanaf 1850 tot 1940. ”Het landschap, de mensen” bestaat uit vijf delen met de titels ”Wilde natuur”, ”Nuttig maken”, ”Ontwortelen”, ”Ontwateren” en ”Intensiveren”, onderverdeeld in 45 hoofdstukken. Een belangrijke rode draad in de beschreven periode is het productief maken van de Nederlandse bodem voor de landbouw.
Dat productief maken kwam tot stand door een herontwerp van grote gebieden van onbruikbaar land tot hoogproductieve landbouwgrond. Nederland werd tweede netto-exporteur van landbouwproducten in de wereld. Van der Woud vermeldt in het begin van zijn boek dat de geoloog A. C. W. Staring al in 1847 aandrong op een forse herstructurering van het Nederlandse landschap. Hij citeerde daarbij zijn vader, de dichter W. C. H. Staring. Deze zei dat God ieder volk een eigen land gaf om te wonen, maar Nederland een grondgebied gaf om „zelf te scheppen.”
Wie Nederland van boven bekijkt, ziet dan ook een keurig aangelegde en verkavelde tuin. Dat was in de negentiende eeuw heel anders. Er was toen sprake van veel woeste gronden: heidevelden, zandgronden, moerassen en veengebieden.
Economische groei
Het met veel exacte gegevens onderbouwde betoog brengt nieuwe inzichten. Een belangrijk inzicht is bijvoorbeeld dat de naoorlogse intensivering van de landbouwproductie niet allereerst de voedselvoorziening diende. Veel belangrijker dan het devies ”nooit meer honger” was de krachtige inzet vanaf het midden van de negentiende eeuw om economische groei te bewerkstelligen. Daarvoor diende het productief maken van de Nederlandse bodem.
De ontwikkeling van wetenschap en techniek, zoals de stoommachine, maakte in de tweede helft van de negentiende eeuw forse ingrepen in het landschap mogelijk. Toch kwamen halverwege de negentiende eeuw initiatieven van private investeerders om land te gaan ontginnen maar schoorvoetend op gang. Het proces stokte uiteindelijk toen Nederland uit de Verenigde Staten goedkope landbouwproducten ging importeren.
Trendbreuk
De crisis in de Nederlandse landbouw aan het einde van de negentiende eeuw, veroorzaakt door die goedkope importen, zorgde voor een trendbreuk. Uiteindelijk nam de overheid de leiding bij de ontginningen. In 1888 was de Nederlandsche Heidemaatschappij opgericht, gestart vanuit particulier initiatief. Na een experimenteel begin werd de Heidemaatschappij steeds meer een instrument van de overheid. Zonder die sterkere overheidsbemoeienis zou de ontginning niet tot stand zijn gekomen. De noodsituatie tijdens de Eerste Wereldoorlog, met een tekort aan brandstof en voedsel, en de armoede van de crisisjaren leidden tot nog sterkere overheidssturing.
Ook de verlichtingsidealen van een rationele en efficiënte aanpak, gebaseerd op wetenschappelijke inzichten stuurden mede de ontwikkeling van de Nederlandse landbouw. Om iedereen daarin mee te krijgen moesten boeren op een andere, moderne manier leren kijken naar hun bedrijf. De boer werd ondernemer. Overigens waren er ook toen al mensen die erop wezen dat de relatie met de natuur, de grond en de dieren een andere werd.
Ruimtegebruik
In de twintigste eeuw kwamen de maatschappelijke kosten van een te intensieve landbouw aan het licht. In deze eeuw vragen we ons te meer af: Hoe verder? Wie mag de ruimte gebruiken? Zoals het altijd was, kan in zichzelf geen norm zijn voor ons handelen. Martin Drenthen, universitair hoofddocent milieufilosofie aan de Radboud Universiteit in Nijmegen, schreef een boek dat kan helpen bij het maken van afwegingen over ruimtegebruik, in het bijzonder tussen landbouw en natuur.
In ”Hek. De ethiek van de grens tussen boerenland en natuurgebied” beschrijft hij eerst welke morele belangen er aan de orde zijn in het landschap. Dat zijn de belangen van de boer, van de natuur waarmee hij samenwerkt en die een bepaald beheer behoeft en van de wilde natuur die aanspraak mag maken op een zekere soevereiniteit.
De kunst is nu om die perspectieven op een goede manier met elkaar te verbinden zonder een harde grens (hek) tussen het ene en het andere belang. Hoe dat kan maakt hij duidelijk aan de hand van de terugkeer van de wolf in het Nederlandse landschap. Juist in het erkennen van de eigenheid van de wolf (soevereiniteit) is het mogelijk tot aanpassingen te komen waar zowel –in dit geval– de schapenhouder als de wolf mee gediend is.
Positief aan het boek is dat de betekenis van de grond voor de boer als productieruimte helder aan bod komt. Mijns inziens is het wel mogelijk tot iets andere afweging te komen van de eigen waarde (soevereiniteit) van wilde natuur ten opzichte van menselijke behoeften. Dit zonder af te dingen op de schadelijk effecten van een visie waarin de schepping enkel menselijke behoeften dient.
Friesland
Een tweede poging tot bezinning op de toekomst van het landschap biedt het boekje van Eddy Wymenga en IJsbrand Galama. Hun ”Waterland. Land van de toekomst” wil antwoord geven op de vraag hoe we weer kleur krijgen in het landschap. Met andere woorden: hoe gaan we de resultaten van het historische proces dat Auke van der Woud heeft beschreven ombuigen?
Het boek gaat over Friesland, dat in de loop van de tijd veranderd is van een weidelandschap in een productielandschap. En dat landschap heeft ook nog eens te maken met een forse bodemdaling. De auteurs schetsen met overtuiging waar het volgens hun oordeel naartoe moet: een landschap waar wat te beleven valt, waar boeren toekomst hebben en ruimte is voor water en biodiversiteit.
Het boekje is met veel kennis van zaken geschreven en communiceert in prachtige illustraties hoe het was, hoe het is en hoe het worden kan.
Auke van der Woud laat zien welke besluiten de overheid in het verleden nam, met het huidige landschap als gevolg. Zonder die overheidssturing was er geen sprake geweest van de landbouwsector in de huidige omvang. Het algemeen belang vroeg om die sturing. Zo zijn er nu opnieuw vragen aan de orde die de lokale belangen te boven gaan en vragen om regie. Het vraagt ook nu moed om goed te sturen met een stip op de horizon, in een wirwar van belangen.
Boekgegevens
Het landschap, de mensen. Nederland 1850-1940, Auke van der Woud; uitg. Prometheus; 448 blz.; € 29,99;
Hek. De ethiek van de grens tussen boerenland en natuurgebied, Martin Drenthen; uitg. Noordhoek; 157 blz.; € 14,90;
Waterland. Land van de toekomst, Eddy Wymenga & Ysbrand Galama; uitg. Bornmeer; 56 blz.; € 12,50