Alexander Whyte en zijn passie voor de oecumene van het hart
Vaak wordt Alexander Whyte (1836-1921) getekend als ”de laatste der puriteinen”. Maar hijzelf noemt zich katholiek in de brede zin van het woord. En een echte katholiek is volgens hem „de belezen, openhartige, gastvrije van hart”, oftewel een geestelijk geoefende evangelicaal. Dit is volgens hem de echte spirituele oecumene.
De wieg van Alexander Whyte stond in Kirimuir, in het midden van Schotland. Zijn godvrezende ongehuwde moeder voedde hem op. Om haar een plezier te doen, koos Alexander op twaalfjarige leeftijd voor het beroep van schoenmaker. Maar toen hij zich geroepen voelde om Evangeliedienaar te worden, zocht hij middelen om in Aberdeen te gaan studeren. Na de masteropleiding ging hij naar het New College in Edinburgh, de bekendste opleidingsschool van de Free Church.
Hij voltooide de studie theologie in 1866 en werd na zijn kerkelijke acceptatie collega van dr. John Roxburgh aan de Free St. John’s in Glasgow. Vier jaar later werd hij voorganger aan de Free St. George’s in Edinburgh, waar hij dr. Robert Candlish assisteerde. Na diens overlijden werd Whyte daar senior pastor tot 1916.
Zijn gemeente telde meer dan duizend leden, onder wie veel professoren, dokters, advocaten en andere wetenschappers. Zijn preken waren echter ook door het gewone volk gewild. Jarenlang hield hij op zondagavond een jongemannenklas, die werd bijgewoond door 500 studenten en jonge professionals, en een soortgelijke bijeenkomst voor zo’n 500 jonge vrouwen op woensdagmiddag. Hij was niet alleen een man van de studeerkamer, maar wilde in de praktijk midden in de gemeente en in de breedte van het kerkverband nuttig zijn.
Vooral als pastor onderscheidde Whyte zich. Hij wist het menselijk hart te raken. Hij voelde zich bewogen met de geestelijke en sociale nood in zijn gemeente en daarbuiten. Zijn grote kennis van de Schrift en van devotionele geschriften wist hij bij zijn pastorale bezoeken in praktijk te brengen. Zijn belangstelling ging ook uit naar geestelijke herleving in de kerk. Als jonge student was hij in 1859 betrokken bij een grootschalige opwekking, die voor velen in het land en ook daarbuiten tot eeuwige zegen is geweest.
Zijn drukke predikantstaak wist hij vanaf 1909 te combineren met een hoogleraarschap aan het New College in zijn woonplaats. Hij doceerde daar Nieuwe Testament en werd rector (principal) van de universiteit. Als zodanig volgde hij zijn vriend Marcus Dods op.
Liberale theologen
Veel van Whytes beste vrienden waren liberale theologen, die een grote invloed op hem hadden. Hij ontmoette Dods op New College. De daaropvolgende 46 jaar waren ze boezemvrienden. Waar mogelijk ontmoetten ze elkaar op zaterdag en gingen ze uit wandelen om theologische thema’s te bespreken, samen met een kleine groep anderen die dezelfde visie deelden.
Dods heeft naam gemaakt door zijn publicaties over Bijbelkritiek. De Free Church had zich in 1843 losgemaakt van de staatskerk, om zonder overheidsbemoeienis in kerkelijke aangelegenheden volop gemeente van Christus te zijn voor het Schotse volk. Zij kenmerkte zich in de beginperiode door een strikte handhaving van het confessioneel belijden. Vooral de eerste generatie van professoren aan het New College, een van de drie opleidingsinstituten voor aspirant-predikanten, stond bekend als orthodox en congeniaal met de traditie van de klassieke Schotse theologie.
Tragisch
Het is tragisch dat vooral bij de tweede en derde generatie hoogleraren de bakens geleidelijk werden verzet. De Duitse Schriftkritiek imponeerde jonge theologen – vooral William Robertson Smith, die na een slepende procedure als hoogleraar aan het college in Aberdeen werd afgezet. Ook Dods kwam op meerdere kerkelijke vergaderingen onder kritiek te staan. Maar de kerkelijke leiders steunden hem en wisten een afzettingsprocedure te voorkomen. Het moet gezegd worden dat ook Whyte zijn liberale vriend Dods verdedigde en het oneens was met de afzetting van Robertson Smith.
Whyte gaf aan het wel eens te zijn met de Westminister Confessie en het puriteinse gedachtegoed. Het tekent zijn gespletenheid dat hij de confessie niet verdedigde tegen de liberale theologie die mannen als Dods en James Denney aan het New College verbreidden. Het einde van de 19e en het begin van de 20e eeuw was een tijd van grote veranderingen. Kerkelijke leiders –ook van de United Free Church, die in 1900 uit een fusie was ontstaan– hadden een groot vertrouwen in de intellectuele en technologische capaciteiten van de mens. Zij waren optimistisch over de vooruitgang van de beschaving. In deze periode werd de evolutietheorie gepropageerd en populair bij Dods en de zijnen.
In dit kader bood de Schriftkritiek een instrument om vraagtekens te zetten bij de historiciteit van de eerste hoofdstukken van Genesis. Zo werd het gezag van de Schrift ondermijnd. Het is opvallend dat deze desastreuze ontwikkeling de ‘puriteinse’ Whyte kennelijk onverschillig en onkritisch liet. De liberale theologie werkte zo verwoestend – niet alleen in de United Free Church maar ook in de Church of Scotland.
Onderscheidend vermogen
Het gebrek aan onderscheidend vermogen is bij Whyte opvallend. Was dit dezelfde Whyte die in 1861 een set van al de werken van de puritein Thomas Goodwin (1600-1680) had gekocht, gelezen en herlezen? Hij schreef in de loop van de jaren met veel instemming en verbondenheid over Samuel Rutherford, Thomas Shepard en James Fraser of Brea. Was hij dezelfde man die zonde en genade preekte waardoor ze zijn constante metgezellen werden? Iemand die de opwekking van 1859 had meegemaakt en daarin door God was gebruikt was?
De puriteinse geschriften die Whyte aanbeval, geven een indrukwekkend beeld van het geestelijk leven van deze voormannen uit de bloeitijd van het Engelse en Schotse puritanisme. Het is storend dat Whyte deze karaktertekening van de puriteinse vroomheidsbeleving doorspekt met citaten uit geschriften van roomse mystici en sektarische mystieken die weinig gemeen hebben met het puriteinse gedachtegoed. Zo bewonderde Whyte de roomse mysticus ”Sante Teresa” –Theresia van Avila (1515-1582)– en de sektarische Jakob Böhme over wie hij korte spirituele biografieën samenstelde. Zij kregen met Rutherford, William Guthrie, Goodwin en Fraser ook een plaats in zijn ”Thirteen appreciations”. Hij sloot deze serie af met kardinaal John Newman (1801-1890), een Engelse protestant die overging naar de roomse ‘moederkerk’. Diens rituele vernieuwingsdrang heeft het hoogkerkelijke karakter van de Engelse staatskerk bevorderd. Newman beschouwde de pauselijke stoel als de rechtmatige successie van de apostel Petrus. Whyte was een bewonderaar van Newman, met wie hij correspondeerde.
Vage grenzen
Whyte verdedigde met vuur de oecumene van het hart. Maar het is de vraag of de mystieke spiritualiteit die hij bij Newman en Böhme vond, te vergelijken is met het piëtistisch denken van de puriteinen van de 17e eeuw. Uit de correspondentie van Whyte blijkt dat hij geen moeite had met de vage grenzen van het mystieke denken. Hij vond ook controverses over theologische visies die afwijken van het belijden van de kerk overbodig.
Het ging hem ten diepste niet om de theologie van de Reformatie, maar om de geestelijke spiritualiteit. Daarbij past het woord ”antithese” niet, want hierdoor wordt de oecumene van het hart verstoord. Als zodanig kunnen we hem moeilijk de ”laatste puritein” noemen.