Conservator Tanja Kootte staat met één been in de Biblebelt
Ze moest lang aandringen om de expositie over bevindelijk gereformeerden erdoor te krijgen. Het enorme succes van ”Bij ons in de Biblebelt” bewees het gelijk van Tanja Kootte. Zelf voelt ze zowel afstand als verbondenheid ten opzichte van reformatorische christenen. „Ook ik ga serieus met levensvragen om, maar soms kom ik tot andere antwoorden.”
In de loop der jaren raakte conservator Tanja Kootte (64) verkleefd aan Museum Catharijneconvent in Utrecht. Door de locatie –het rijksmuseum voor religieuze kunst is ondergebracht in een stokoud kloostercomplex–, de collega’s en niet te vergeten de collectie. Tot haar spijt vindt het interview noodgedwongen plaats in haar woning in Vleuten, vanwege de aangescherpte lockdown. Ze had zich al verheugd op een tocht langs de pronkstukken van het Catharijneconvent.
Hoe beleeft een conservator deze coronatijd?
„Gewoonlijk werk ik in het museum. In het gangetje pal achter de dienstingang hangen Luther en Calvijn, die zeg ik altijd goedemorgen. Dat mis ik wel. Vooral na de eerste lockdown merkte ik hoezeer ik de collectie had gemist. Het daadwerkelijk omgaan met de kunstwerken, je omringd voelen door die prachtige voorwerpen.”
U werkt al ruim dertig jaar in dit museum. Wat is het geheim ervan?
„Na de studie geschiedenis ben ik naast mijn werk kunstgeschiedenis gaan studeren. Die twee terreinen kwamen heel mooi samen in de baan van wetenschappelijk medewerker bij het Catharijneconvent, waarop ik heb gesolliciteerd. Destijds met het ideaal ooit hoofd te worden van de afdeling geschiedenis van het Rijksmuseum, maar ik ontdekte al snel hoe fijn het is om in een middelgrote organisatie te werken. Wij zijn groot genoeg om nationaal en internationaal mee te spelen en klein genoeg om de menselijke maat te behouden. Sinds 2011 richt ik me specifiek op het Nederlands protestantisme, dat vind ik een interessant terrein. In die dertig jaar zag ik het publiek veranderen, waardoor ik tentoonstellingen anders ging opzetten. Ik heb nog geen moment het gevoel in Utrecht uitgekeken te zijn.”
U deed ooit atheneum B, vervolgens ging u geschiedenis studeren. Geen logische keuze.
„Ik deed geen B omdat ik zo goed was in exacte vakken, maar omdat mijn beide broers medicijnen studeerden. Net als zij wilde ik arts worden, al leek geschiedenis me ook mooi. Uiteindelijk sloeg de balans door naar die kant. Mijn vader vond dat prima. Die was zeer geïnteresseerd in historie.”
Wat voor werk deed hij?
„Hij was schade-expert bij Nedlloyd, maar hield zich in zijn vrije tijd met van alles bezig. Toen hij overleed moesten we vier garages vol boeken opruimen, van techniek tot oude schrijvers.”
Zelf schreef u op de middelbare school al een werkstuk over de Pilgrim Fathers.
„Dat was niet zo gek, want wij kerkten in de Pelgrimvaderskerk in Rotterdam-Delfshaven. Als kind keek ik vanuit de kerkbank op de glas-in-loodafbeelding van de Mayflower en de Speedwell, de schepen waarmee de kolonisten vanuit Delfshaven naar Amerika reisden. Ik zie dat beeld nog voor me. Wat bracht die mensen ertoe alles achter te laten? Die vraag intrigeerde me.”
En de geschriften van puriteinen stonden bij jullie in de boekenkast.
„Op een landerige zondagmiddag heb ik al de uitgaven van de ”Christenreis” van John Bunyan in onze woonkamer geteld. Dat waren er veertig. Zaterdagmorgen vroeg ging mijn vader altijd naar de boekenmarkt in Rotterdam; vaak ging ik met hem mee. Daar ontstond mijn historische interesse.”
In wat voor geestelijk klimaat groeide u op?
„Mijn ouders behoorden bij mijn geboorte nog tot de gereformeerde gemeente van Rotterdam-Zuid. Ik ben gedoopt door ds. Rijksen, een invaller. Vrij snel daarna maakten mijn ouders de overstap naar de Hervormde Kerk. Door alles wat hij las was mijn vader nogal kritisch. Met zijn opvattingen voelde hij zich meer thuis bij de Gereformeerde Bond. Op zondag reden we vanuit Charlois naar Delfshaven, daar stond ds. H. Goedhart. Tussen mijn ouders en het kinderloze echtpaar Goedhart groeide een bijzondere vriendschap. Ds. Goedhart was een groot liefhebber van de natuur en maakte geregeld NS-wandelingen. Dan nam hij mij en een vriendinnetje van me mee. Hij had altijd een floragids bij zich, zodat we bloemen die we onderweg zagen konden determineren. Zó leuk.”
Was het ouderlijk gezin reformatorisch in de huidige betekenis van het woord?
„Zo heb ik het niet ervaren. We woonden in een grote stad, dat is een andere wereld dan Elspeet. De kerkelijke gemeente van Delfshaven was behoudend, maar niet zoals ik nu bij de reformatorischen zie. Mijn ouders hadden in mijn jeugd al televisie, al ging die op zondag niet aan. Mij scheelde dat niet; mijn broer die van ”Sport in beeld” hield, had meer moeite met die regel.”
Waardoor nam u afstand van het kerkelijke milieu waarin u opgroeide?
„In de eerste plaats vanwege het feit dat men de vrouw in het ambt niet toestond. Dat was voor mij nogal een dingetje. Het tweede was de komst van het Liedboek voor de kerken, met liederen van dichters zoals Willem Barnard en Jan Willem Schulte Nordholt. Ik vond ze prachtig, maar in onze kerk mochten ze niet gezongen worden. Daarom besloot ik er geen belijdenis te doen. Mijn ouders lieten me daarin vrij, die vonden dat we onze eigen weg moesten zoeken.
Met mijn eerste man, die jong is overleden, kwam ik in Lisse terecht. We sloten ons aan bij een confessionele gemeente. Over de relatie met de Biblebelt gesproken, mijn eerste man heeft op de Driestar gezeten en is onderwijzer in Staphorst geweest. Daar konden ze destijds moeilijk aan leerkrachten komen. Als je er les ging geven, kreeg je vrijstelling van militaire dienst. Zo belandde Jan voor zes jaar in Staphorst. Na ons trouwen is hij leraar op een mavo in Lisse geworden.”
U was al vroeg weduwe?
„We waren nog geen jaar getrouwd toen bleek dat Jan een ongeneeslijke vorm van kanker had. Hij heeft nog drie jaar geleefd, van chemokuur naar chemokuur. Dat was wel een heftige tijd, ja, maar ook een mooie tijd. We ondervonden ongelooflijk veel liefde van mensen om ons hen. Ik was 25 toen Jan overleed. Dat liet een wond na, maar het was een schone wond waarmee ik goed verder kon. Twee jaar later leerde ik mijn huidige man kennen, binnen een jaar waren we getrouwd.”
Wat hield u van uw achtergrond vast?
„Best veel. Het dagelijks uit de Bijbel lezen, bidden, de invulling van de zondag… Ik heb nooit behoefte gevoeld daar afstand van te nemen.”
Voor een protestant oogt het Catharijneconvent nogal rooms. Beleeft u dat ook zo?
„Toen ik begon, was ik zo ongeveer de enige protestantse medewerker. Dat was ik me ook bewust. Nu wordt puur professioneel naar de collectie gekeken, al blijft het handig om een religieuze achtergrond te hebben. Loop ik met protestantse bezoekers door de opstelling, dan citeer ik nog weleens kerkhistoricus Otto de Jong: „Alles van voor de Reformatie is ook van óns.” Als je met dat besef het museum in gaat, kijk je anders. Bovendien heb ik als conservator voor het protestantisme een aantal stukken uit de periode na de Reformatie letterlijk naar voren gehaald. In de oude opstelling moest je eerst de hele middeleeuwen door. Tegen de tijd dat mensen bij het portret van Luther aankwamen, waren ze zwaar aan koffie toe.”
U staat te boek als J. G. van Oord Jzn. conservator voor het Nederlands Protestantisme.
„Dat vraagt altijd om enige toelichting. Van Oord, vriend van het museum, vond dat het protestantisme wel een wat duidelijker plek kon krijgen. Dat werd mijn taak, waarbij Van Oord mijn salaris voor zijn rekening nam. Niet lang na deze afspraak overleed hij. Gelukkig heeft de familie en de familiestichting besloten het conservatorschap te blijven bekostigen. Daar ben ik heel blij mee.
Belangrijk in het protestantisme is de omgang met de Bijbel. Daarom heb ik in samenwerking met het Nederlands Bijbelgenootschap een tentoonstelling over Bijbelse schilderijen gemaakt. Vervolgens een tentoonstelling over Luther, de man die de Bijbel centraal stelde. Ook de tentoonstelling over de bevindelijk gereformeerden, in 2019, paste in die rij. Het heeft me wel veel tijd en inspanning gekost om die erdoorheen te krijgen.”
Vanwaar die weerstand?
„Collega’s vroegen zich af of het erfgoed van die groep een afzonderlijke expositie verdiende. Daar komt bij dat we vooral een kunstmuseum zijn en kunst is niet het eerste kenmerk van de bevindelijk gereformeerden. „Wat wil je überhaupt laten zien?” kreeg ik te horen. Op de eerste netwerkdag van het Dutch Biblebelt Network ontmoette ik Sjaak Verboom, die onder de titel ”Zaterdag/Zondag” een prachtige fotoserie had gemaakt van reformatorische vrouwen in hun doordeweekse en hun zondagse dracht. In het Calvijnjaar leerde ik de van oorsprong reformatorische kunstenaar Liesbeth Labeur kennen. Toen dacht ik: nu is de tijd aangebroken dat ik wél wat kan laten zien.”
Waarom wilde u dat zo graag?
„In het verleden hebben we aandacht besteed aan de oudkatholieken, de remonstranten, de gereformeerden, de lutheranen… De bevindelijk gereformeerden waren nog nooit op die wijze belicht. Mijns inziens onterecht. Ik vond het een uitdaging om met de beperkte hoeveelheid materiaal iets interessants en aantrekkelijks te maken voor een breed publiek. Daarbinnen probeerde ik interessante stukken voor mensen van de groep zelf op te nemen, zoals de eerste Nederlandse vertaling van de Heidelbergse Catechismus.”
Heeft het succes van de expositie u verrast?
„In de aanloop naar de tentoonstelling werd al duidelijk dat de belangstelling behoorlijk groot zou zijn. We gingen aanvankelijk uit van 20.000 bezoekers, het werden er 73.000 in drie maanden. Met geen enkele andere tentoonstelling trokken we per dag zo veel publiek. Naar schatting behoorde een kwart tot de reformatorische gezindte. Er kwamen ook nogal wat mensen op af die hun reformatorische buren beter wilden begrijpen. In het weekend zagen we veel jonge bezoekers.”
Om kennis te nemen van een exotische stam in eigen land?
„We wilden voorkomen dat de tentoonstelling die uitstraling zou krijgen. Daarom hebben we bij de opzet de gemeenschap zelf betrokken. Nog voordat de projectgroep voor de eerste keer vergaderde, zijn we naar Apeldoorn getogen voor een bezoek aan het RD. Daar hebben we een heel open gesprek gehad, waardoor ook mijn collega’s van marketing en educatie enthousiast werden.”
Hebt u de indruk dat het beeld over de Biblebelt door de expositie is bijgesteld?
„Een van de aardigste ervaringen vond ik dat bezoekers met elkaar in gesprek gingen. Veel meer dan bij andere exposities. Mensen die de groep niet kenden, raakten spontaan aan de praat met reformatorische bezoekers. Dat is het mooiste wat je kunt bereiken. Niet alleen de mensen van de Biblebelt leven in een bubbel, ook de doorsnee Nederlander kijkt weinig buiten z’n eigen wereld.”
Hoe beziet u reformatorische christenen?
„Vanuit mijn achtergrond voel ik verwantschap. Heel bijzonder vond ik het contact met mensen van Korf, de vereniging van reformatorische kunstenaars. Dat waren fijne, ernstige gesprekken. Ernstig in de zin van inhoudsvol. Dat geeft me een gevoel van verbondenheid. Ook ik ga serieus met levensvragen om, maar soms kom ik tot andere antwoorden. Bij het ingekaderde, wat wettische en het steeds meer aanscherpen van allerlei punten voel ik me minder thuis.”
Zag u de gereformeerde gezindte in de achterliggende dertig jaar veranderen?
„Absoluut. Vooral de jonge mensen bewegen zich zelfbewuster in de gewone wereld en schrikken er niet voor terug om voor een camera te vertellen wat hen drijft. Zo’n tentoonstelling over de Biblebelt had ik twintig jaar geleden onmogelijk kunnen maken. Dan was er nauwelijks fotomateriaal geweest en had bijna niemand uit deze kring zijn mening willen geven over voor hen belangrijke thema’s.”
Is er over twintig jaar nog steeds een expositie over de Biblebelt te maken?
„Goede vraag. Ik verwacht dat er meer contacten gaan ontstaan tussen Bijbelgetrouwe christenen, waardoor het onderscheid tussen reformatorisch en evangelisch vervaagt. Die vermenging vind ik mooi, maar het karakteristieke beeld van bevindelijk gereformeerden zal afnemen. Wat dat betreft is de tentoonstelling precies op tijd gemaakt.”
U hebt nooit het gevoel: stel dat die reformatorische christenen toch gelijk hebben?
„Nee, wel zag ik bij mijn moeder zo nu en dan iets van die angst voor het sterven, door wat ze in haar jeugd had gehoord. Gelukkig aan het einde van haar leven niet meer. De avond voordat ze stierf, zongen we samen Psalm 116. Zelf heb ik die soms beklemmende sfeer niet meegekregen, daardoor herken ik die ook niet.”
Hoe moet het met het protestantisme in het Catharijneconvent als Tanja Kootte vertrekt?
„Wees niet bezorgd; mijn opvolger, Rianneke van der Houwen, draait al mee. We zijn nu bezig met een tentoonstelling over de jaren zestig van de vorige eeuw, de tijd van de grote kanteling in de kerken. Van gerichtheid op het toekomende naar het paradijs dat op deze aarde moet worden gerealiseerd. Totaal anders dan de expositie over de Biblebelt, maar niet minder interessant.”