Opinie

Steun voor zuidelijke EU-landen kan voor die staten slecht uitpakken

Vooral zuidelijke lidstaten van de Europese Unie zijn hard getroffen door de coronacrisis. De roep om solidariteit wordt hierdoor luider. Solidariteit kan echter verrassend genoeg slecht uitpakken voor de ontvanger.

Geert Jennes en Klaas Staal
5 May 2020 11:02Gewijzigd op 17 November 2020 07:33
De EU-leiders raakten het eens over een herstelfond van 540 miljard, maakte de voorzitter van de Europese Raad bekend op 24 april. beeld EPA, Oliver Hoslet
De EU-leiders raakten het eens over een herstelfond van 540 miljard, maakte de voorzitter van de Europese Raad bekend op 24 april. beeld EPA, Oliver Hoslet

Onder andere Noord-Italië en Spanje zijn hard getroffen door Covid-19. Politici roepen daarom de minder zwaar getroffen landen op tot solidariteit. Ook klinkt vanuit de zuidelijke lidstaten de roep om langdurige hulp in de vorm van bijvoorbeeld een EU-werkloosheidsverzekering of gezamenlijke staatsleningen, de zogenoemde coronabonds.

Het geven van langdurige steun heeft echter lang niet altijd het gewenste effect. Sommige gebieden en landen binnen de EU ontvangen al lange tijd steun. In veel gevallen leidt de solidariteit tot een langdurige afhankelijkheidsrelatie. Voorbeelden hiervan zijn Vlaanderen, dat Wallonië helpt, Noord-Italië en Zuid-Italië, de EU en Griekenland.

Niet elke steun leidt echter tot een afhankelijkheidsrelatie. Limburg is bijvoorbeeld na het sluiten van de mijnen geholpen door de rest van Nederland en er succesvol bovenop gekomen. Dat roept de vraag op hoe het verschil met de voorgaande voorbeelden verklaard kan worden.

Economische integratie

Om een afhankelijkheidsrelatie te voorkomen, moet er ten eerste een sterke economische eenheid of integratie zijn tussen de twee gebieden of landen. Die integratie is sterk als mensen bereid zijn om in een ander gebied of land te gaan werken. Ook moet er veel handel tussen deze gebieden of landen plaatsvinden.

In het voorbeeld van Limburg is de handel met de rest van Nederland veel intensiever dan die met Duitsland of Frankrijk. De handel binnen een EU-land is overigens vaak veel omvangrijker dan de internationale handel tussen EU-landen. Daarnaast zijn veel Limburgers na het sluiten van de mijnen in de rest van Nederland gaan werken. Relatief vaker dan er mensen voor het werk verhuisd zijn naar een andere EU-lidstaat (of van Vlaanderen naar Wallonië of omgekeerd).

Werklozen willen lang niet altijd in een ander gebied of EU-land een baan te zoeken. Taalbarrières zijn hier mede een verklaring voor. Deze weigering betekent dat de afhankelijkheidsrelatie langer blijft bestaan.

Ook betekent een zwakkere economische integratie dat het voor landen van minder belang is om de crisisgebieden te helpen, omdat men dan minder van deze crisis merkt.

Een tweede voorwaarde om een afhankelijkheidsrelatie te voorkomen is het doorvoeren van hervormingen. Solidariteit kan namelijk verrassend genoeg slecht uitpakken voor de ontvanger. Zo dreigt een werkloze zich minder in te spannen voor het vinden van een nieuwe baan als de gevolgen van werkloosheid beperkt worden door een uitkering. De werkloosheid duurt dan langer en langer en op den duur verliezen werkgevers hun interesse en kan de werkloze uiteindelijk nooit meer een baan vinden. Dit wordt ”moral hazard” ofwel moreel gevaar genoemd.

Op nationale en Europese schaal zien wij datzelfde bij Vlaanderen-Wallonië, Noord- en Zuid-Italië en EU-Griekenland. In plaats dat Wallonië, Zuid-Italië en Griekenland economische hervormingen doorvoeren, stellen ze die uit of voeren ze die halfslachtig door, nu ze langdurige steun krijgen.

Het morele gevaar wordt groter als de ontvanger onvoorwaardelijke steun krijgt. Dit vermindert immers de druk tot hervormingen verder. Daarom hebben werklozen vaak een sollicitatieplicht. En tijdens deze coronacrisis legt de minister van Financiën, Wopke Hoekstra, niet voor niets zoveel nadruk op de voorwaarden aan de steun die EU-landen krijgen.

Samenwerking bedreigd

In het geval van meer EU-solidariteit zullen (terecht) vooral de door het coronavirus minder erg getroffen landen de erger getroffen landen ondersteunen. Vanwege moral hazard en omdat de economisch integratie tussen EU-landen gering is, bestaat er echter een groot risico dat steun aan die zwakkere landen tot een langdurige afhankelijkheidsrelatie leidt. Bovendien wijzen veel van de erger getroffen landen (en Wallonië) voorwaarden voor steun af. In Vlaanderen leidde dit tot toenemende steun voor anti-Belgische partijen, zoals het Vlaams Blok en de Nieuw-Vlaamse Alliantie. In Italië zijn de EU-kritische Lega Nord en de Vijfsterrenbeweging groter geworden. In Spanje Podemos en Vox.

Gebrekkige economische integratie en moral hazard kunnen de Europese samenwerking dus bedreigen. De bevolking van netto-betalende landen wil niet langdurig zonder voorwaarden geld aan netto-ontvangers geven. De bevolking van netto-ontvangende landen wil strenge voorwaarden niet accepteren.

Dit risico kan vermeden worden door hulp eenmalig te maken. Duitsland helpt bijvoorbeeld niet alleen Nederlandse, maar ook Franse en Italiaanse ernstig zieke coronapatiënten. Langdurige hulp in de vorm van bijvoorbeeld een EU-werkloosheidsverzekering of gezamenlijke staatsleningen, de zogenoemde coronabonds, heeft dit risico echter wel.

Geert Jennes is onderzoeker aan de Universiteit Leuven, Klaas Staal is universitair hoofddocent aan de Universiteit Karlstad.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer