Dr. Loonstra wil kerkelijke verdeeldheid oplossen met ”kernbelijdenis”
Terwijl de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) trillen op hun grondvesten, verschijnt het boek ”Eén kerk. Weg uit de verdeeldheid” van een van de CGK-dienaren. Dr. B. Loonstra telt in Gouda zo’n twintig kerken, een situatie die hij „niet normaal” noemt. Hij stelt daarom een kernbelijdenis voor, gebaseerd op het Apostolicum.
Voordat dr. Loonstra, predikant van de christelijke gereformeerde kerk in Gouda, tot zijn kernbelijdenis komt, is er in zijn boek heel wat aan voorafgegaan. Hij constateert dat zich alom een oprecht verlangen naar kerkelijke eenheid voordoet. Als voorbeelden noemt hij de Nationale Synode en het boek van Klaas van der Zwaag en Herman Speelman (red.) over spirituele oecumene. Maar zulke initiatieven zijn hem te vrijblijvend. Hij typeert ze als „niet meer dan schaamlappen om de gêne over de verdeeldheid te maskeren.” Dr. Loonstra wil „vervolgstappen.” Maar dat doet hij dan terwijl zich in de Christelijke Gereformeerde Kerken „een omgekeerde beweging” voltrekt, namelijk „de dreiging van een breuk.”
Dr. Loonstra ziet dat veel christenen het bestaansrecht van hun eigen kerk verdedigen zonder dat van andere kerken aan te vechten. Dat is in het Nieuwe Testament uitgesloten. Men aanvaardt een gescheurde kerk, terwijl het natuurlijk „eigenlijk” niet zo zou moeten zijn. Ik licht het woordje ”eigenlijk” eruit omdat prof. dr. Bram van de Beek er recent voor pleitte dit woord niet meer te gebruiken. Die ”eigenlijke” aanvaarding van en berusting in de kerkelijke gescheurdheid staat bij dr. Loonstra intussen onder het opschrift ”eigen kerkje spelen”. Mensen weten zich thuis in ”eigen” kerk, met eigen groepsidentiteit.
In een lang hoofdstuk over de identiteit van de kerk komt Loonstra dan tot een cruciale conclusie. In een paragraaf onder het opschrift ”Identiteit van de enkeling ten opzichte van de gemeenschap” bestrijdt hij de visie van Jos Douma en Bram van de Beek en anderen, dat de gelovige zijn identiteit alleen vindt „in Christus” en moet „sterven aan eigen identiteit”, een visie die ik overigens recent ook letterlijk las bij ds. J. G. Schenau, preses van de synode van de CGK . Hij noemt het „een loos concept.” Want, zegt dr. Loonstra, „dan hoeven we ons niet te bekommeren om individuele en culturele verschillen.”
Ik citeer: „Bij de identiteit van de kerk als gemeenschap is het van belang oog te hebben voor de identiteit van elk individu. De identiteit van de gelovigen wordt wel gestempeld door Christus, onder wiens heerschappij wij staan, maar toch is het te nivellerend en te spiritualiserend om te zeggen: onze identiteit is in Christus. Er blijven verschillen; ieder heeft zijn of haar eigen levensverhaal. Dat vraagt om ruimte voor individuele ontplooiing. Het is de kunst de heteronomie van de gemeenschap (met Christus als hoofd) en de autonomie van de enkeling in een goede balans te brengen. Als het gezag van de kerk te sterk wordt, komt het individu in de knel en wordt de kerk sektarisch, als de persoonlijke autonomie te sterk wordt, valt de gemeenschap uiteen en wordt ze los zand.”
Individuele ontplooiing
Met deze definitie schept dr. Loonstra ruimte voor een ruime kerk. Wat die „ruimte voor individuele ontplooiing” voor hem bijvoorbeeld ook inhoudt blijkt als hij ruimte wil laten voor drama en dans in de eredienst, omdat, als men „de mens van deze tijd” wil aanspreken, men moet appelleren aan al diens zintuigen.
In een hoofdstuk ”De vierende kerk” gaat het om de liturgie. Waar men die serieus neemt is men het erover eens, zegt dr. Loonstra, dat het gaat om de ontmoeting met God. Dr. Loonstra weegt de verschillende typen: de oosters-orthodoxe, de rooms-katholieke, de protestantse, de evangelische. Overal ontwaart hij Bijbels-legitieme elementen: „Eén boodschap in verscheidenheid.” Over verschillen moet het gesprek worden gevoerd.
In het hoofdstuk ”De kerk met één boodschap” is dr. Loonstra in gesprek met Dietrich Bonhoeffer en Thomas Halik inzake hun visie op de overdracht van de boodschap van het Evangelie vandaag, maar spreekt hij vooral over „ontoereikende taxatie van de orthodoxie.” Zo vallen C. Graafland en W. Aalders onder die ontoereikende taxatie. W. Dekker is meer toereikend. En dan noemt hij vier actuele discussiepunten: de autonomie van de mens, de ziel, de hemel en het kwaad. Ik vat kort samen. In de missionaire praktijk wordt vandaag de autonomie van de niet-gelovige of andersgelovige gerespecteerd. Heeft de mens een onsterfelijke ziel? De hemel kunnen we niet meer als een plaats beschouwen maar als een toestand. En kunnen we al het kwaad in de wereld op het conto van de ongehoorzame mens schrijven?
„Streven naar kerkelijke eenheid gaat gepaard met zoeken naar de kerk die met één mond spreekt”, zegt dr. Loonstra. Hij blijft vaak in vraagstellingen steken, waarin de vraag het antwoord suggereert. Bijvoorbeeld: „Hoe kunnen de historische belijdenissen functioneren als toetssteen van orthodoxie, wanneer het wereldbeeld dat zij vertolken niet meer maatgevend is, omdat mensen dit als achterhaald beschouwen? Als we toch aan de ijkende rol van de belijdenissen vasthouden, vervreemden we ons dan niet van deze tijd? Waar blijft dan nog het appel dat de kerk op de wereld doet?” Vraagt een CGK-predikant!
In een hoofdstuk ”De kerk in verandering” komt dr. Loonstra dan tot een pleidooi voor een dynamische kerk tegenover een statische kerk (zijnde een kerk waarin alles „statig en statisch” is). Pluriformiteit moet worden gewaardeerd, al zijn er nog wel kerkscheidende „opvattingen” tussen „rooms-katholiek, gereformeerd en baptist.”
Kernbelijdenis
Een gezamenlijke „kernbelijdenis” biedt uitkomst. En zo ben ik bij het begin van dit verhaal. Aan de hand van alle artikelen van het Apostolicum ontvouwt dr. Loonstra de door hem beoogde kernbelijdenis. Daarin komt de inhoud van deze oudste belijdenis –toch een oude belijdenis!– op hoofdpunten tot zijn recht, al doorweeft dr. Loonstra de gedachten hierin met eigen interpretatie. God de Vader bijvoorbeeld is ook vrouwelijk. De woorden ”opgevaren ten hemel” gaan uit van een wereldbeeld dat het onze niet meer kan zijn. Maar daarmee is de werkelijkheid van wat erin beleden wordt niet achterhaald. „We kunnen de hemel opvatten als een meerdimensionale ruimte die onze driedimensionale ruimte te boven gaat en onze ruimte omvat; duizelingwekkend maar niet ongerijmd.” Maar ook zegt hij: „In verbondenheid met het Joodse volk is de kerk Gods uitverkoren volk.”
Dr. Loonstra sluit zijn boek af met de hoop dat zijn voorstel voor een kernbelijdenis „in de volle breedte van het kerkelijk spectrum van gemeenten” zou kunnen worden aanvaard en op basis daarvan een „elkaar erkennen als deel van de ware kerk van de Heer” zou kunnen plaatsvinden. Hij geeft daarbij een stappenplan dat kerken kunnen hanteren om elkaar lokaal en bovenlokaal te ontmoeten.
Na deze globale inzage in dr. Loonstra’s boek stip ik nog even die „volle breedte” aan. Als we het denominalisme willen afwijzen, zegt dr. Loonstra –en dat wil hij– dan moeten we bereid zijn „een brede kerk” te aanvaarden, waarin intern de nodige verschillen bestaan die toch niet betekenen dat het grootste deel van dit kerkenpalet onder de noemer ”valse kerk” moet worden gerangschikt. Zo heeft hij wel het principiële bestaansrecht, linksom en rechtsom, van zijn eigen kerkelijke gemeenschap ondergraven, waarin nog altijd het beginsel van Afscheiding gold. Gezien de brede pluriformiteit die hij voorstaat zal hij dan ook zeker geen brugfunctie hebben in de CGK. Maar de Gereformeerde Bond in de Protestantse Kerk kan ook worden opgeheven.
Wat mij echter vooral stoort in dit boek is dat van de kerk een soort grootste gemene deler wordt gemaakt. Zeker, dr. Loonstra kent ook „buitengrenzen” van de kerk. Maar dat hij niet van „identiteit in Christus” wil weten maar er een cultureel bepaald element aan toevoegt, is meer dan een theologische aangelegenheid. Dat raakt naar mijn oordeel aan de sola’s van de Reformatie, culminerend in het solus Christus, Christus alleen. Men hoeft dan ook niet gereformeerd te zijn om een dergelijk boek te schrijven. De gereformeerde confessies vormen in ieder geval geen vast fundament meer.
De Verklaring van Verbondenheid van de Nationale Synode, uitgaande van Nicea, wijst de verscheurde kerken terecht op de belijdenis van één God, één Heere Jezus Christus, één Heilige Geest, één kerk, één doop, maar geeft geen blauwdruk voor één kerk. Waar Loonstra vervolgstappen wil, kan ik hem vanuit gereformeerde optiek niet volgen. Zijn boek bevat zeker ook appellerende elementen inzake de beschamende verdeeldheid van de kerk, ook van de kerk in gereformeerde traditie. Hij verdient gehoor wanneer hij kerkelijke eigenheden wil toetsen aan de Bijbelse eenheid. Maar de beoogde ene kerk, „weg uit de verdeeldheid”, moet wel in principe gereformeerd zijn, om het telkens te worden. Dat beoog ik ook voor de kerk waartoe ikzelf behoor.
Boekgegevens
Eén kerk. Weg uit de verdeeldheid, dr. Bert Loonstra; uitg. Buijten en Schipperheijn; 159 blz.; € 15,90