Onze Voorspraak
1 Johannes 2:1b
„Wij hebben een Voorspraak…”
Een voorspraak is iemand, als een van onze zaakgelastigden, tenminste in het algemeen, die overeenkomstig de wet voor de een of ander pleit die in moeilijkheden geraakt is door eigen wangedrag of door boze opzet van anderen, die zich beijveren en moeite doen om hem in gevaar van de wet te brengen. Dit is de eigenschap van dit ambt op aarde zoals ik gezegd heb, en dit is het ambt dat Christus bekleedt in de hemel. Daarom zegt hij: „Indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak.” Iemand die voor ons opstaat, en die voor onze vrijmaking voor de rechtbank van God pleit (Joël 3:2, Jesaja 66:16, Ezechiël 38:22, Jeremia 2). Want hoewel wij op enkele plaatsen in de Heilige Schrift lezen dat Christus voor de Zijnen pleit bij of twist met de mensen en dat met vreselijke bewijsgronden, zoals met vuur, met het zwaard, de hongersnood en pestilentie, toch is dit volstrekt niet wat in de tekst bedoeld wordt. Want de apostel zegt hier: Hij is een Voorspraak bij de Vader, of voor de Vader, om voor hen te pleiten of te twisten die daar voor de Vader van hun overtredingen zullen worden beschuldigd: „Indien iemand gezondigd heeft, wij hebben een Voorspraak bij de Vader, Jezus Christus, de Rechtvaardige.” Daarom: dit is de bezigheid van Jezus Christus, zoals Hij ook voor ons is. Hij is een Voorspraak.
John Bunyan, voorganger te Bedford (”Preek over 1 Johannes 2:1”, 1885)