God is liefde én geeft ons Zijn wet
Het klonk goed, aan het einde van haar toespraak. Aan het woord was Ingrid van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, mede belast met emancipatiezaken. In die laatste hoedanigheid was zij vorige week vrijdag te gast op het lhbti-congres in de Grote Kerk te Dordrecht. De samenkomst was bedoeld als een ”Roze Ode aan de Synode”, een opmerkelijk gekleurde verwijzing naar de Dordtse synode van 400 jaar geleden.
Wat zei mevrouw de minister? Ze citeerde de Heilige Schrift: „In de Bijbel staat die prachtige, ware zin: Wie niet liefheeft, kent God niet. Want God is liefde.”
Dat zij de apostel Johannes aanhaalde (1 Johannes 4:8), stond wel in een bepaald kader. Ze bepleitte een veelkleurige samenleving. „Zo’n samenleving heeft het nodig dat we open staan voor elkaar. (…) Dat betekent dat je mag zijn wie je bent. Zonder beperkingen. Dat je dus ook mag doen wie je bent. Kortom: respect voor elkaars identiteit, in al haar facetten. (…) Laten we elkaar dat gunnen. Ieder op zijn of haar manier.” Aldus de minister.
Ik zal nu niet ingaan op het specifieke verband waarin dit alles werd gezegd en bedoeld. Liever focus ik op het selectieve Bijbelgebruik van hare excellentie. Waarbij ik wil erkennen dat we allemaal moeten oppassen voor die valkuil, dominees niet het laatst. „God is liefde!” zo zei de minister. Ze wees erop dat ook wij vanuit de liefde moeten spreken en doen. „Dat werkt beter dan het vingertje naar elkaar opheffen en elkaar wederzijds veroordelen.”
Het doet weldadig aan, dit pleidooi. De liefde als de norm voor het handelen. Is dat ook niet overeenkomstig het gebod van God? Hem lief hebben boven alles en de naaste als mijzelf. Lezen we bij Paulus niet dat de liefde „de vervulling van de wet” is (Romeinen 13:10)? Kunnen we ook niet wijzen op Jezus Zelf, die Zijn leven gaf uit liefde? Het zijn woorden van Hem: „Heb uw vijanden lief” (Mattheüs 5:44). En ook: „Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt. Gelijk Ik u liefgehad heb, dat gij ook elkander lief hebt” (Johannes 13:34).
Toch dreigt hier een ingrijpend misverstand. Als we bij dit alles niet nog enkele andere woorden van de Zaligmaker betrekken. Deze: „Indien gij Mij liefhebt, zo bewaart Mijn geboden” en „Gij zijt Mijn vrienden, zo gij doet wat Ik u gebied” (Johannes 14:15 en 15:14).
Wat blijkt? De door Jezus bedoelde liefde schuift de concrete geboden niet opzij. Integendeel, de liefde neemt juist gestalte aan in de gehoorzaamheid aan die geboden. Gods Woord leert ons nergens dat we met een beroep op de liefde Zijn geboden buiten werking kunnen verklaren. Het is juist de liefde die vraagt: „Wat wilt U dat ik doen zal?”
Het is waar: zonder de liefde is het gebod hard en meedogenloos. Wie de liefde negeert, verstart in standpunten en formules. Anderzijds: wie van de liefde het één en al maakt, komt terecht in normloosheid en anarchie. Ik sluit me aan bij wat prof. W. H. Velema ooit schreef: „De bijbelse wet wordt door liefde ervoor bewaard blind te zijn voor de persoon. De liefde wordt door de concrete geboden van de wet ervoor bewaard leeg te zijn.”
Wie het begrepen heeft, was de dichter van Psalm 119. Hij beleed voor God en mensen: „Hoe lief heb ik Uw wet. Zij is mijn betrachting de ganse dag.”
Reageren? welbeschouwd@refdag.nl