Taalrubriek: Een oogje in het zeil houden
Houd jij even een oogje in het zeil? We hebben die vraag allemaal weleens te horen gekregen. Je moet even iets of iemand in de gaten houden.

Zijn die oogjes in het zeil misschien toevallig ook „de gaten” waarin je iets of iemand houdt? Of hebben die gaten niets met menselijke ogen te maken?
Uiteraard komt de uitdrukking uit de wereld van de scheepvaart voort. Het domein van de zeilboten. En daar ga ik al nat, want ik weet helemaal niets van zeilen. Is dat oogje in het zeil misschien een gaatje waardoor je even kunt gluren om het water te zien dat het zeil aan je zicht onttrekt? Of is het een ringetje aan het zeil waarmee je het doek aan de mast vastmaakt? Of is het oogje gewoon het menselijk orgaan waarmee gekeken wordt naar het wapperende laken? Maar waarom houd je dat dan in het zeil?
Het gezegde blijkt al enkele eeuwen in zwang te zijn. Het grote Woordenboek der Nederlandsche Taal (WNT) somt een reeks aan zeventiende-eeuwse citaten op waarin zowel het oog als het zeil genoemd worden. De beroemde dichter Joost van den Vondel heeft het over een „oogh in ’t seyl slaen, voor ’t algemeene best.” En Gerardus van Wolsschaten –iets minder bekend– zegt: „Het staet den goeden huys-houdende man het oogh in ’t seyl te houden.” Een beetje opletten siert je, huys-houdende man.
Het WNT leert ook dat je het oog –of oogje, zo u wilt– niet alleen in het zeil kunt houden, maar ook in het zeil kunt hebben of kunt slaan. Bij dat slaan slaat mijn fantasie opnieuw op hol en denk ik weer aan een gaatje in het doek. Of aan een flink gat, bij een grote slag.
Maar fantasie helpt niet als je wilt weten waar het oogje in het zeil vandaan komt. Het antwoord op deze vraag geeft de achttiende-eeuwse predikant Carolus Tuinman in 1726. „De gelykenis is van voorzichtige schippers, die op hunne zeilen letten. ’t Is, Schipper, pas op! Eer de boelyn over de ree geraakt.”
Dus toch het menselijk oog. Geen lusje, geen ringetje, gewoon onze eigen kijkers. Dat het nodig is om het oog op het zeil gericht te houden, zal zelfs voor niet-zeevarenden voor zich spreken. Als „de boelyn (dat is een touw dat aan de zomen van het zeil is bevestigd) over de ree geraakt”, vangt het zeil geen wind meer en kan er dus niet gevaren worden.
Je moet als schipper op van alles en nog wat letten. Piraten, een ophanden zijnde storm, noem maar op. Het oogje dat je niet in het zeil houdt, moet je voor duizend andere dingen gebruiken. Anders gezegd: er zitten heel wat haken en ogen aan zeilen. Maar let erop dat er tenminste één oogje op je zeil gericht blijft. Want als je een oogje dichtknijpt of als het oog iets anders wil, moet je alle zeilen bijzetten om het roer recht te houden. En dat is een goede zeiler natuurlijk een doorn in het oog.