Column (Mariska Dijkstra): Andere kant
Ik ontplof. Bijna dan. Het „nee!” van mijn zoon klinkt nog na in mijn oren. Niet weer zo’n koppige bui. Net nu ik op het punt sta om naar school te fietsen. Bijna gooi ik er van alles uit waar ik later spijt van ga krijgen. Tot ik denk aan die opdracht die ik laatst tijdens een bijeenkomst meekreeg. Om het gedrag van je kind eens van een andere kant te bekijken. Laat ik het een goed voornemen noemen om me daaraan te gaan houden.
Het kost me even tijd. Maar het lukt. „Jij weet goed wat je wilt, daar kom je nog ver mee”, roep ik tegen hem, terwijl ik tóch de winterjas, die hij per se niet aan wilde, om z’n armen wurm. Mijn gezicht staat nog niet echt vriendelijk, maar het is een begin.
De andere kinderen proesten het bijna uit. Dit hadden ze niet zien aankomen. Ze vinden het blijkbaar een leuke uitspraak, want koppigheid zit bij ons in de genen. En meestal krijgen ze daar niet bepaald complimenten voor.
Een dag later vermaakt zoon twee zich met z’n smartphone. Pas na vier keer roepen voor het eten geeft hij gehoor. „Andere kant”, „andere kant”, roept het in me. „Fijn dat je je zo goed kunt concentreren. Daar kun je later veel aan hebben”, komt het uit m’n tenen. Pfff. Dat is eruit.
Als ik later op de dag een steen uit de wasmachine vis, verstopt in een broekzak, probeer ik het opnieuw: niet meteen kritiek uiten, maar iets positiefs bedenken. En het lukt. Gelukkig vind ik het ook leuk dat onze jongste van die mooie natuurschatten verzamelt. (Alleen jammer dat de wasmachine sindsdien een wat ratelend geluid maakt.)
En zelfs met het pak vla dat tijdens het avondeten op de een of andere manier open en omgekeerd op de grond belandt, weet ik wat te verzinnen.
De kinderen beginnen er lol in te krijgen. En beginnen het zelfs over te nemen. Ook al moeten ze nog wel het een en ander leren. „Mam, fijn dat u hagelslag bent vergeten te kopen. Dan kunt u morgen weer boodschappen doen.”
Hmmmm… denk ik bij mezelf.
De docent van een van de jongens belt. Cijfers vallen tegen, huiswerk wordt niet gemaakt. Als ik m’n zoon even later bij me roep, weet ik er echt geen positieve draai aan te geven. „Hier kom je dus niet ver mee! Hup, naar je kamer en je komt er pas af als je werk klaar is.”
Zucht. Ben ik toch nog ontploft.
Nu maar hopen dat het helpt.