Ds. Dirk Arie van den Bosch, bloedgetuige in Kamp Amersfoort
Veel predikanten lijken blind voor het karakter van het nazisme, ds. D. A. van den Bosch doorziet het al vroeg. En hij laat zijn stem horen. Dat kost hem het leven, na zwaar lijden, in vertrouwen op God. „Hij laat geen druppel te veel vallen in de beker der bitterheid.”
Druk pratend wandelen twee mannen op leeftijd door het parkachtige bos, een hond rent voor hen uit. Weinig herinnert aan het leed dat op dit terrein is geleden, toen het Kamp Amersfoort heette. De barakken zijn verdwenen. Wie wil weten hoe het was, moet het doen met foto’s en ander bewaard gebleven materiaal in de expositieruimte. Op de voormalige fusilladeplaats staat ”De stenen man”, symbool voor alle gevangenen die hun leven eindigden voor het vuurpeloton.
Veel slachtoffers van het Polizeiliches Durchgangslager werden na de oorlog herbegraven op begraafplaats Rusthof, enkele kilometers verderop. Ook ds. D. A. van den Bosch, de eerste hervormde predikant die omkwam door de naziterreur, vond daar zijn laatste aardse rustplaats. Bij hoge uitzondering mocht zijn lichaam er meteen na zijn overlijden ter aarde worden besteld.
Een vriendelijke receptioniste van de begraafplaats geeft met een kruisje op een plattegrond aan waar „meneer” moet liggen. Van de levensgeschiedenis van de destijds befaamde predikant weet ze niets. Na enig zoeken tussen struikgewas sta ik ineens voor zijn grafzerk: een massief blok natuursteen, aan de voorzijde gepolijst om de tekst leesbaar te maken. Een monument uit één stuk voor een christen uit één stuk. Zijn vrouw Catrien, die hem slechts vier jaar overleefde, werd aan zijn zijde begraven.
Predikant
Dirk Arie van den Bosch komt ter wereld op 23 oktober 1884 in Hazerswoude, waar zijn vader een veebedrijf heeft. In tegenstelling tot broer Cornelis en halfbroer Boudewijn heeft het nakomertje weinig met het boerenbestaan. Als kind kent hij al het verlangen om in Gods wijngaard werkzaam te zijn.
Bovenmeester Fortgens is bereid de boerenzoon bijles te geven, om hem gereed te maken voor het gymnasium in Leiden. Aansluitend studeert hij in deze stad theologie. Op 4 september 1910 wordt de jonge kandidaat als predikant bevestigd in Nieuw-Vennep, nadat hij in het huwelijk is getreden met Catrien Fortgens, dochter van zijn leermeester. Hij doet intrede met de woorden van 1 Korinthe 9:16: „Wee mij, indien ik het Evangelie niet verkondig.”
In 1914 verwisselt Van den Bosch Nieuw Vennep voor het Groningse Stedum. Daar krijgt hij twee jaar later een beroep vanuit Den Haag, dat hij aanneemt. De confessioneel hervormde predikant wordt verantwoordelijk voor wijk 2, goed voor 11.000 adressen en zo’n 20.000 zielen. In korte tijd maakt hij naam als bewogen prediker, trouw pastor en begaafd spreker. Vanwege die kwaliteiten wordt hij wel ”de Haagse Spurgeon” genoemd. Op zondag heeft hij enkele duizenden mensen onder zijn gehoor, het aantal belijdeniscatechisanten schommelt rond de 200 per jaar.
Radio
Landelijk krijgt Van den Bosch bekendheid door zijn bijdragen voor de Nederlandse Christelijke Radio Vereniging (NCRV). Niet dat hij de radio zo’n warm hart toedraagt. „In alle gezinnen waar ik kom, staat dat ding dag en nacht te daveren. Je hebt geen gelegenheid tot jezelf te komen.”
De Haagse predikant ontpopt zich ook als een bekwaam bestuurder en geboren organisator. Hij wordt vicevoorzitter van de NCRV en heeft zitting in het hoofdbestuur van de Nationale Vereniging Pro Rege, het bestuur van de Utrechtsche Zendingsvereeniging en het provinciale bestuur van de Confessionele Vereniging.
Om een eigen kerkgebouw te realiseren, richt hij de ”Een Uur Loon Bond” op. De bedoeling is dat elk verdienend gemeentelid regelmatig één uurloon opzij legt voor de nieuw te bouwen kerk. De vijfjarige prinses Juliana legt op 20 november 1924 de ”eerste steen”, een gedenksteen. Het bedehuis, dat op 8 april 1926 in gebruik wordt genomen, zal haar naam dragen. Ondanks de economische malaise gaat Van den Bosch direct door met het inzamelen van geld, nu voor een nieuw Christelijk Militair Tehuis, waarvan hij voorzitter wordt. Hij is ook erevoorzitter en drijvende kracht achter wijkvereniging ”Draagt elkanders lasten”, die sociaal werk in de volkswijk Transvaal verricht.
Joden
In het bijzonder weet Van den Bosch zich betrokken op het Joodse volk, vanuit zijn verwachting voor Israël. Scherp veroordeelt hij de Jodenvervolging in buurland Duitsland. Meermalen spreekt hij op toogdagen van Elim, de Nederlandsche Vereeniging voor Zending onder Israël. Op het negende Jodenzendingsfeest, in 1938, maakt hij grote indruk met zijn originele rede ”Als de Azelaff bloeit”.
Op 26 juni 1940, anderhalve maand na de inval van de Duitsers, opent de moedige predikant een zendingshuis voor Joden aan de De Ruyterstraat. Het valt onder Elim. In 1941 wordt het door de bezetter in beslag genomen en leeggeroofd.
Van Den Bosch zit dan al maanden gevangen. Op 11 december 1940 is hij gearresteerd vanwege zijn kort daarvoor uitgekomen boek ”666, Het getal eens menschen”. In het nazisme ziet de auteur een antichristelijke macht. Toch gaat het hem te ver om Hitler de antichrist te noemen. De suggestie dat Hitler met het beruchte getal bedoeld zou kúnnen zijn, is voor de SS genoeg om Van den Bosch in te rekenen. Het boek is vooral een stok om de hond te slaan. Al in 1938 staat de Haagse predikant op een zwarte lijst van de nazi’s. Ze weten van zijn liefde voor het Joodse volk en het huis van Oranje en van zijn oratorisch talent. Voorkomen moet worden dat hij het Nederlandse volk tot verzet oproept.
Gevangenis
Van den Bosch wordt afgevoerd naar de Scheveningse strafgevangenis. Dankzij welwillende bewakers kan hij een briefwisseling met thuis onderhouden. Na de oorlog zullen de brieven bekendheid krijgen door de biografie van dochter Annie. Ze spreken van zijn verlangen naar huis, zijn aanvechting en zijn Godsvertrouwen. „Nu kan ik zelf proberen waar te maken, wat ik zo dikwijls gezegd heb in de preek: Geloven is met je ogen dicht aan Gods hand gaan, maar niet onder-de-hand je ogen op een kiertje open doen, of God je niet in de sloot laat lopen.”
In het groeiende besef dat hij vrouw en kinderen niet meer zal zien, mag hij zich sterken in de Heere, zijn Heiland. „Als ik over sterven spreek, dan wil ik dat jullie zult weten dat ik mij voor al mijn zonden volkomen verlaat op het volbracht offer van Jezus Christus, Dien ik zeer liefheb, en Wiens Naam te prediken mij altijd een grote, diepe vreugde is geweest.”
De beproefde predikant ervaart het als een genadegift dat hij wordt aangesteld als bibliothecaris van de gevangenis. Daar ontmoet hij volk van allerlei slag. „Professoren en werklui, dominees en pastoors, dokters en kwakzalvers, officieren en doodgewone soldaten, de generaal, de regimentskapper, adellijke heren en grote zakenmensen. Kortom, alles wat het leven biedt.” Communist Henri Pieck, broer van Anton Pieck, verrast hem op zijn verjaardag met een tekening.
Amersfoort
Op 28 oktober 1941 wordt Van den Bosch overgebracht naar Kamp Amersfoort, waar hij de ‘ambtskledij’ voor zijn laatste gemeente ontvangt. Een afgedankt legertenue, een paar klompen en een officiersmuts ter bedekking van zijn kaalgeschoren schedel. Overdag heeft hij ”Stubedienst”, ’s avonds verricht hij zielszorg. Hij leert ter dood veroordeelden bidden, geeft catechese aan een rooms-katholieke jongen en twee Joden, troost zieken en houdt dagsluitingen. Op zondag preekt hij clandestien in een van de barakken.
Zo nu dan lukt het een briefje naar buiten te smokkelen. „Lieve schat (…) God weet het beter dan jij en ik. Hij laat geen druppel te veel vallen in de beker der bitterheid, die Hij te drinken geeft. En wat mengt Hij er toch altijd veel zoet in. Nu zondag denk ik te preken over Dan. 6 vers 11. Hij nu had in zijn opperzaal open vensters tegen Jeruzalem aan. (…) ’t Is zo fijn. En je bent zo innig verbonden met de mensen tot wie je spreekt, daardoor heeft je woord zo veel meer ingang, stel ik me voor. En al wat ik hun zeg, zeg ik ook aan mezelf.”
Begin 1942 slaat in het kamp de dysenterie toe. Ook Van den Bosch wordt door de ziekte getroffen. In de ziekenboeg komt geen klacht over zijn lippen. Soms citeert hij een psalm, een gezang of een deel van de Heidelbergse Catechismus. Op 20 maart blaast hij de laatste adem uit, 57 jaar oud.
Een van zijn kampgenoten schrijft later aan de weduwe: „Mevrouw, U zult het misschien gek vinden en ook niet geloven, maar ik verzeker U dat wij in het kamp die morgen meer verloren dan U.”
Blijde reis
De familie krijgt toestemming de overledene in besloten kring te begraven. Door alle ontberingen is hij onherkenbaar veranderd. Catrien en de kinderen –Annie en Adri en Kees– herkennen hem alleen door een litteken in zijn gezicht. „Slechts in het lijden van Gods smederij worden wij bruikbare werkstukken”, zei hij in een van zijn befaamde preken over Jona. Die uitspraak maakte God op bijzondere wijze in zijn eigen leven waar.
Op 7 mei 1946 wordt aan Van den Bosch postuum het Verzetskruis toegekend; verschillende plaatsen geven nieuwe straten zijn naam. Het verdriet over de naoorlogse secularisatie blijft hem door zijn vroege overlijden bespaard. Ook de Julianakerk loopt leeg. Na een ingrijpende renovatie heropent burgemeester Deetman het imposante gebouw in 2006 als multicultureel centrum voor Transvaal.
Wie vandaag de stem van Van den Bosch wil horen, moet het doen met zijn nagelaten geschriften, waaronder de prekenbundels ”Jona, gij en ik”, ”De blijde reis” en ”Zie het lam Gods”. Met wat geluk kun je ze tweedehands nog op de kop tikken. Een waardevolle aankoop. In de eerste plaats vanwege de inhoud, in de tweede plaats omdat de auteur bereid was zijn boodschap met zijn bloed te bezegelen. Dan heb je iets te zeggen.