Christelijke romans weerspiegelden moraal van de dag
Liefde, relaties en gezinsvorming: hoe schrijven populaire gereformeerde romans daarover? Ze geven een beeld van de moraal van de dag. Het expliciet schrijven over het geloofsleven maakt de romans herkenbaar protestants-christelijk.
Hoewel er nauwelijks betrouwbare oplagecijfers te krijgen zijn, kunnen we er rustig van uitgaan dat de christelijke roman zijn duizenden verslagen heeft onder de bevolkingsgroep die zich direct of indirect liet vormen door Abraham Kuyper. De hoogtijdagen wat betreft de verkoop lagen in de jaren zestig. Het lezerspubliek van dit soort boeken bestond volgens de uitgevers voor 90 procent uit vrouwen. Deze populaire lectuur moet ongemerkt grote invloed hebben gehad op de vorming van haar lezers en lezeressen. Zeker wat betreft hun geloofsleven hebben lezeressen aan romans waarschijnlijk meer gehad dan aan preken en ander geestelijk voedsel. Die gereformeerde wereld was immers over het algemeen nogal verstandelijk ingesteld; de romans – hoe sjabloonmatig vaak ook – boden daaraan een tegenwicht. Ze gaven een inkijkje in het geloofsleven van de hoofdpersonen, van de worstelingen en het vertrouwen.
Tuinfluitertrilogie
Hoe schreven gereformeerde romans over partnerkeuze, hartstocht en erotiek, man-vrouwverhoudingen, huwelijk en gezinsvorming? Welke impliciete en soms expliciete christelijke boodschappen halen we uit hun boeken? Mijn voorbeelden haal ik uit een aantal boeken van drie populaire schrijfsters en één mannelijke auteur: Nelly van Dijk-Has, Annie M. de Moor-Ringnalda, Jos van Manen Pieters en Barend de Graaff.
Een steeds terugkerend thema in de liefdesgeschiedenissen in de Tuinfluitertrilogie en aanverwanten is de partnerkeuze. Hiermee ligt meteen een vinger op een zere plek: het gaat in dit artikel eigenlijk niet over singles.
Er kan geen twijfel over bestaan: het allerbelangrijkste is dat een vriend of vriendin, een toekomstige levenspartner, gelovig is. Uiteraard komt het voor dat een hoofdpersoon verliefd wordt op een onkerkelijk of randkerkelijk iemand. Dan zijn er twee mogelijkheden: óf de relatie wordt met veel pijn in het hart verbroken, óf de geliefde bekeert zich. Neem Marion, de hoofdpersoon in de Tuinfluitertrilogie: voor zij in de armen van de adellijke weduwnaar Reinier valt, heeft ze verkering met kunstenaar Jaap. Deze Jaap heeft het geloof vaarwel gezegd, maar in een ultieme poging om Marion tot een ”ja” op zijn huwelijksaanzoek te bewegen, doet hij wel een beroep op een Bijbeltekst, het bekende: „de meeste van deze is de liefde.” Maar Marion is ferm: „Je moet je niet beroepen op dingen waarin je zelf niet gelooft, Jaap. Bovendien ruk je die woorden over geloof en liefde uit hun verband. Heus, ik wéét wat ik doe.”
Gelovige partner
In de twee boeken over Crista van Barend de Graaff trouwt de hoofdpersoon met de onchristelijke Peet, maar die bekeert zich uiteindelijk. De bekering van een van de hoofdfiguren is altijd een belangrijk thema in christelijke romans, een van de redenen waarom het genre vaak is weggehoond. In vrijwel alle romans van deze auteurs speelt die spanning tussen geloof en ongeloof. Soms bij de hoofdpersoon, anders bij een van de bijfiguren; dus ook wanneer de klassieke bekeringsgeschiedenis niet de hoofdlijn van het verhaal is. De boodschap is onveranderlijk: zorg dat je een gelovige partner trouwt.
Na de partnerkeuze komt het huwelijk. Voor het tot een huwelijk kwam, was er de periode van verkering, waarin de geliefden hun hartstocht een beetje moesten zien te kanaliseren. Hoe zonder uitzondering kuis de liefdesgeschiedenissen in de romans ook beschreven zijn, in vrijwel geen boek ontbreekt een glimp van onbeheerste hartstochten. Een afgewezen minnaar die zijn inmiddels met een ander getrouwde geliefde „in wilde onstuimigheid” kust, een aanstaande weduwnaar die met „razende levenshonger” de jonge gouvernante van zijn dochter te na komt. En ook zijn er voorbeelden te over dat het gebrek aan beheersing van de vleselijke lusten ingrijpende consequenties heeft.
De rolverdeling tussen mannen en vrouwen is in de romans zonder uitzondering traditioneel. Een vrouwelijke hoofdpersoon, hoe onafhankelijk ook, bereikt onveranderlijk haar bestemming in de armen van een man. Ook als ze als dokters- of domineesvrouw volop meewerkt, is dat onder aanvoering van haar man.
Wanneer een huwelijk gesloten is, volgen er min of meer vanzelfsprekend kinderen. Soms de een na de ander, soms blijft het bij een of twee. In een enkel geval vraagt een bezorgde moeder of zus zich af waar de volgende baby blijft, maar dan niet uit zorg om de gezinsgrootte, maar eerder om het geluk van de gehuwden. Gaat het nog wel goed? In een enkel geval blijft de kinderzegen uit, wat tot veel verdriet maar uiteindelijk tot gelovige berusting leidt.
Sfeer
Hoewel ik daarnaar geen vergelijkend onderzoek heb gedaan, kunnen we er rustig van uitgaan dat de christelijke romans, net als boeken van seculiere auteurs, de sfeer weerspiegelen van de jaren waarin ze geschreven zijn. Wellicht ook de sfeer van jaren die al voorbij waren. Waarschijnlijk geven ze vooral een beeld van de moraal van de dag; want veel van wat voor christelijk werd versleten, was in feite een kwestie van gangbare fatsoensnormen.
Wat de romans zo herkenbaar protestants-christelijk maakt, is de mate waarin ze expliciet zijn over het geloofsleven. Er is als vanzelfsprekend sprake van kerkgang, maar ook van bidden en Bijbellezen aan tafel en gezamenlijk bidden op belangrijke momenten in het leven.
Geëmancipeerder
Verder geven de auteurs een blik in de gedachtewereld van hun hoofdpersonen, inclusief hun conversatie met God. Het is wel interessant om te horen hoe de auteurs zelf tegen dit aspect van hun werk aankeken.
Jos van Manen Pieters beschouwde zichzelf beslist als een christelijk auteur, maar ze wilde, zoals ze zei, geen evangelisatietraktaatjes schrijven. En ze vond het vervelend om altijd maar weer met de Tuinfluiterreeks geassocieerd te worden; het eerste deel daarvan schreef ze toen ze pas 22 jaar was, toen ze „de antwoorden al wist voor de vragen gesteld waren.” In haar latere werk zijn haar vrouwelijke hoofdpersonen geëmancipeerder, en durfde ze ook tal van heikele thema’s aan, zoals incest en zelfmoord.
Nelly van Dijk-Has zei ooit dat het haar alleen ging om de personen en hun karakters, „al schrijf ik natuurlijk vanuit een christelijke levensbeschouwing en hoop ik ook wel dat de mensen er iets aan hebben”. Barend W. F. de Graaff stond erom bekend dat hij in zijn boeken kritisch was over kerkmensen.
Annie M. de Moor-Ringnalda wilde bewust bijdragen aan de vorming van haar publiek. Over de reacties van haar lezers zei ze: „Dat is het fijnste wat er bestaat, als je door je boek iemand hebt kunnen helpen, troosten, versterken in zijn of haar geloof.”
Tot slot valt de ernst rond het sterfbed op. Er sterven heel wat mensen in deze romans. Zowel in de Tuinfluiterboeken als in de romans van De Moor-Ringnalda is de vraag hoe iemand ervoor staat in het licht van de naderende eeuwigheid dan van levensbelang. Het jonge predikantenechtpaar Flip en Joost in de gelijknamige trilogie wordt aan menig sterfbed geroepen; opmerkelijk genoeg merkt de vrouwelijke verteller van deze roman in een zo’n geval op: „Zéér zelden komen er bekeringen op sterfbedden voor.” Moeder Ditta ontvangt via haar predikant bericht over een oude vriend, dat hij nog voor zijn dood „rust en vrede gevonden heeft bij het Kruis.” Ditta huilt van dankbaarheid: „Ik ben zo ontzettend blij dat hij behouden is.”
De geloofsbeleving in deze nog niet zo erg lang geleden gretig gelezen boeken wordt tegenwoordig vrijwel uitsluitend nog gevonden in de reformatorische, bevindelijke hoek.
Laat me mogen afsluiten met een citaat van voormalig Trouw-redacteur A. J. Klei over ons christelijke volksdeel. Hij luistert bij de bakker een gesprek af. „De een zegt: „En je nieuw buren… hoe bevallen die?” „Prima!” antwoordde de ander, „ze zijn wel christelijk, maar heel aardig hoor!” Ik bedacht dat het veel leuker geweest zou zijn als ze gezegd had: christelijk dús aardig! Maar zo wordt er nooit over ‘de christelijken’ gepraat. Naar huis fietsend met mijn volkorenbrood onder de arm geklemd, vroeg ik me af hoe het komt dat je in alle toonaarden kunt oren: ze zijn christelijk, maar ze vallen best mee. Op een receptie vertrouwde een dame haar vriendin toe, dat ze uit de bibliotheek boeken haalde van Jos van Manen Pieters: „Ze zijn wel christelijk maar ik lees ze erg graag!””
De auteur is journalist en schreef ”De gereformeerden”. De artikel is een samenvatting van de jaarlijkse Mr. H. Boslezing die de auteur woensdag hield voor het Historisch Documentatiecentrum voor het Nederlands Protestantisme. De complete lezing is te bestellen via hdc@vu.nl.