Help, dalende prijzen!
Deflatie betekent dat je voor een euro meer kunt kopen. Mooi toch, zou je denken: wie wil dat nu niet? Toch worden economen altijd een beetje zenuwachtig als zo’n ontwikkeling in de lucht hangt. De vrees is dat die de economie zal verlammen.
Het begrip duikt weer eens op: deflatie. In Nederland zijn de prijzen in augustus, ten opzichte van een jaar eerder, gestegen; zij het veel minder snel dan in de maand ervoor. In de eurozone als geheel echter trad een daling op. Voor het eerst in ruim vier jaar, tussen februari en juni in 2016 was dat ook het geval.
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) meldde deze week voor ons land een inflatie (een stijging van het consumentenprijspeil) van 0,7 procent. In juli bedroeg die nog 1,7 procent. Een zo forse vertraging in korte tijd komt niet vaak voor.
Eurostat, het EU-statistiekbureau, stelde vast dat het totale gebied van de negentien lidstaten waar de burgers met de euro betalen, in augustus een negatieve inflatie (ofwel deflatie) kende van 0,3 procent, na een plus van 0,4 procent in juli. Eurostat hanteert overigens een iets andere berekeningswijze dan het CBS. Volgens die Europese definitie lag de inflatie in Nederland vorige maand op 0,3 procent.
Deflatie: is dat erg? De consument zul je er niet over horen. Die klaagt doorgaans –niks nieuws, dat deden onze voorouders ook al– dat de boodschappen in de winkel alleen maar duurder worden. Die constatering klopt ook wel, want als de economie groeit, gaan de prijzen meestal geleidelijk omhoog. Dat mogen we aanmerken als een gezonde gang van zaken.
Niet voor niets hanteert de Europese Centrale Bank (ECB) als doelstelling van zijn handelen een jaarlijkse inflatie van hooguit 2 procent en tevens niet ver daaronder. Dat is beleidsmatig de invulling van prijsstabiliteit. Geen 3, 4, 5 procent of meer, maar evenmin 0.
Een daling van het prijsniveau geldt dan ook als een signaal dat het niet lekker loopt met de economie. Het duidt op een gebrek aan dynamiek, op een tekortschietende vraag, met de dreiging dat de bedrijvigheid in een neerwaartse spiraal terechtkomt. En dan blijkt het heel lastig om terug te keren op de weg naar boven.
Een keertje in een maand een negatieve inflatie is niet echt ernstig, maar als de deflatie lang aanhoudt, een structureel karakter krijgt, zal zich bij mensen tussen de oren de verwachting vastzetten dat alles almaar goedkoper wordt. Dan stelt een consument een beoogde aankoop uit en schuift een ondernemer een voorgenomen investering op de lange baan. Kortom, de bestedingen verliezen vaart, de economische activiteit zwakt af.
De wereld kent wat dat betreft de situatie in Japan als schrikbeeld. Daar ontstond in de jaren negentig van de vorige eeuw een hardnekkige deflatie. De economie zakte weg in het moeras. Ondanks tal van omvangrijke stimuleringsprogramma’s van overheid en centrale bank vertoonde de groei er nooit een krachtig herstel. Het bleef kwakkelen.
Lockdown
Het jongste cijfer dat Eurostat voor de eurozone heeft gemeten, hangt samen met de coronacrisis en de lockdown. Je kunt je er iets bij voorstellen: er is minder vraag naar goederen en diensten, producenten, en winkeliers durven daardoor hun prijzen niet te verhogen, zullen die eerder naar beneden aanpassen. Loonstijgingen, die de prijzen opstuwen, zijn even niet aan de orde. Duitsland heeft de btw verlaagd, wat uiteraard leidt tot een vertraging van het inflatietempo. In augustus was er in enkele landen de daar wettelijk gereguleerde uitverkoopperiode, waardoor artikelen goedkoper werden. Verder lagen de olieprijzen op een veel lager niveau dan in dezelfde maand van 2019.
De ECB mikt, zoals aangegeven, op een inflatie van 2 procent. Dat is volgens de Europese bepalingen het enige ijkpunt waarop de bestuurders in Frankfurt zich bij met hun monetaire politiek dienen te richten. Zij doen al jarenlang wanhopige pogingen om de geldontwaarding op het genoemde peil te brengen. De rente is teruggeschroefd naar extreem lage percentages. En toen dat niet hielp, deden zij er nog een schepje bovenop. Sinds maart 2015 koopt de ECB massaal obligaties op en pompt deze instelling op die manier miljarden euro’s in de economie. Kwantitatieve verruiming, zoals het heet, bedoeld om de bedrijvigheid, en in het verlengde daarvan de inflatie, aan te jagen. Inmiddels praten we over meer dan 3000 miljard euro!
Verleden tijd
Maar die aanpak levert niet het gewenste resultaat op. Hooguit is het misschien zo dat anders het economisch beeld er nog ongunstiger had uitgezien. Traditionele verbanden tussen rente, geldhoeveelheid en inflatie lijken verleden tijd. Niemand weet precies waardoor.
Globalisering, het wereldwijd wegvallen van grenzen tussen markten, verhevigt de concurrentie, internet maakt prijsvergelijking makkelijker, olielanden verkeren niet langer in de positie dat zij afnemers de duimschroeven kunnen aandraaien, vakbonden boeten in aan macht om loonsverhogingen af te dwingen. Het zijn allemaal factoren die mogelijk meespelen.
Het oplaaiend gevaar van deflatie is geen prettig nieuws voor de ECB. De doelstelling verdwijnt verder uit zicht en het instrumentarium raakt langzamerhand uitgeput. Aan de rente valt immers weinig meer te sleutelen en de geldkraan staat al wagenwijd open. Al met al verwacht de centrale bank voor geheel dit jaar een inflatie van 0,3 procent en in 2021 van 1,0 procent. Een lage inflatie dus, maar, als de voorspelling klopt, geen langdurige deflatie.
::
Lesje economie over inflatie en deflatie
Inflatie en deflatie. Begrippen die ooit tijdens het vak economie voorbij kwamen. Wat betekenen ze ook al weer? Belangrijker: wat betekenen ze voor mijn portemonnee?
Wat is inflatie?
Een stijging van de prijzen van producten en diensten. Stel je een grote mand voor met daarin de wekelijkse boodschappen zoals groente, fruit, brood en zuivel. Stop in die mand ook andere uitgaven van die week zoals de benzine, de energie en de verzekering. Tien jaar geleden kostte die mand met wekelijkse uitgaven 100 euro. Terwijl je precies dezelfde boodschappen en diensten koopt, kosten dezelfde producten en diensten nu toch meer: 102,40 euro. Dan was de prijsstijging (de inflatie) over de afgelopen tien jaar 2,4 procent.
Inflatie betekent dat het geld minder waard is geworden. Tien jaar geleden kon je voor die 100 euro een grote mand aan boodschappen en diensten kopen. Nu moet je toch echt iets uit de mand doen om op de 100 euro te blijven. Voor hetzelfde geld kun je dus minder kopen.
Wat is deflatie?
Deflatie is precies het tegenovergestelde van inflatie. Dus dan wordt de mand met producten en diensten juist goedkoper. Voor 100 euro kun je nu meer kopen dan tien jaar geleden.
Wat is er nu?
In Nederland is er nog sprake van inflatie, prijsstijging. Maar die is wel heel laag. Goederen en diensten waren in augustus 0,7 procent duurder dan vorig jaar, meldde het CBS dinsdag. In juli was de prijsstijging nog 1,7 procent. De scherpe daling van de inflatie in augustus was de grootste daling in 11 jaar.
Europabreed is er sprake van deflatie. In augustus waren de prijzen van goederen en diensten in de negentien eurolanden gemiddeld 0,2 procent lager dan een jaar geleden.
Wat kun je beter hebben: inflatie of deflatie?
Als consument zou je zeggen: deflatie. Want dan kan ik voor 100 euro meer in mijn grote mand stoppen.
Toch is deflatie geen goed nieuws. Het is een teken van een ongezonde economie. Neem als voorbeeld de aardappelen. Die waren in augustus goedkoper dan in juli. Dat betekent dat er aardappelboeren zijn die verlies draaien. Misschien moeten ze wel personeel ontslaan. Daardoor loopt de werkeloosheid op.
In een gezonde economie stijgen de prijzen. Niet te veel, maar ook niet te weinig. Een inflatie die dicht bij de 2 procent zit, is volgens de Europese Centrale Bank (ECB) gezond. De ECB probeert met allerlei maatregelen de inflatie op niveau te houden.
Maar kunnen we die stijgende prijzen wel blijven betalen?
Over het algemeen: ja. Want niet alleen de prijzen stijgen, de lonen doen dat ook. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) berekende dat de cao-lonen tussen 2010 en 2020 gemiddeld ongeveer met 17 procent zijn gestegen.
Die loonstijging is sterker dan de prijsstijging van boodschappen en diensten.
Dus ja, we moeten voor de meeste zaken meer betalen, maar we hebben gemiddeld genomen ook meer geld in de portemonnee zitten om dat allemaal te kunnen betalen.