Te kleine landbouwsector schaadt nationale belangen
Als de landbouwsector door ondoordacht beleid te zeer beperkt wordt, komt innovatie in gevaar en verdwijnt er een belangrijk geopolitiek drukmiddel tegenover het opkomende China.
Mooi dat het kabinet de komende vijf jaar 20 miljard uittrekt voor economische groei. Maar het is de vraag of de miljarden van het Wobke-Wiebesfonds de onzorgvuldigheid kunnen compenseren waarmee Den Haag omgaat met het nationale verdienvermogen.
Over het vertrek van multinationals worden de schouders opgehaald. De voormalige hoogovens worden het liefst de Noordzee in geschoven. Een echt alternatief voor de geslonken gasinkomsten heb ik nog niet gezien. En de toekomst van de landbouw wordt verengd tot een discussie over stikstof of ammoniak en aantallen dieren. En dat in een tijd waarin de economie met 8,5 procent krimpt.
Als het gaat om de sectoren die momenteel onder druk staan, is de discussie over de landbouw misschien wel de meest verbijsterende. Het agrocomplex, dat naast de landbouw de hele verwerkende voedings- en genotmiddelenindustrie omvat, vormde volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) in 2018 6,4 procent van het bruto binnenlands product (bbp). Niet iets om onzorgvuldig mee om te gaan.
Allereerst is het uiterst merkwaardig dat de overheid precies bepaalt hoe de stikstofuitstoot moet worden teruggebracht. De auto-industrie is al jaren gewend aan uitstootnormen waaraan moet worden voldaan. Vervolgens proberen fabrikanten normen met technologische oplossingen te halen. Politiek sturen op de soort technologie die de industrie moet toepassen, blijkt dramatisch uit te pakken, omdat dit de innovatie remt. Maar in Nederland wilde de minister bepalen met welk veevoer de uitstoot kan worden beperkt. Laat dat aan de sector over. Op deze manier worden boeren in hun professionaliteit geschoffeerd en wordt de sector als geheel minder innovatief.
Even vreemd is de neiging om te sturen op aantallen koeien en varkens. Is de sector te groot, omdat er teveel wordt uitgestoten, dan moet de sector worden opgedragen zich aan de uitstootnormen te houden. Daardoor kan ze krimpen. Maar een beleid met krimp als inzet leidt tot weerstand.
Honger
Ook merkwaardig is de koppeling die de politiek legt tussen lokaal produceren en consumeren en de omvang van de sector. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat vooral ‘stadse’ mensen met dit soort oplossingen komen. Ook ik vind streekproducten leuk, maar wie de redenering doortrekt, trekt twee conclusies:
De eerste is dat het menu wel erg eenzijdig wordt, omdat we in feite teruggaan naar elke dag piepers en bloemkool. Dat is denk ik niet het menu dat die stadse mensen voor ogen hebben.
De tweede is dat lokaal produceren en lokaal consumeren, leidt tot hongersnoden als de oogst mislukt. Als alle landen dat doen en er niets meer wordt geïmporteerd, dan is er geen back-up meer. Daarmee zijn we dan terug in de 19e eeuw, toen door muizenplagen en aardappelziektes oogsten werden verwoest. Honger was een van de aanleidingen voor de revoluties die talloze Europese landen in 1848 teisterden.
Nieuwe zijderoutes
Ernstiger is dat door de eenzijdige focus op stikstof en de omvang van de sector voorbij wordt gegaan aan het strategische belang ervan. Het hele agrocomplex is een geopolitiek pressiemiddel. Zo leveren 1,4 miljard Chinese monden de communistische leiding forse hoofdbrekens op. Want de Chinezen vormen een vijfde van de wereldbevolking maar hebben de beschikking over slechts 0,7 procent van het mondiale landbouwarsenaal. Slechts 9 procent van China is voor landbouw geschikt. Importeren staat voor China gelijk aan overleven.
De nieuwe zijderoutes, het ”Belt and Road Initiatief”, kennen daarom een belangrijke landbouwcomponent. Die varieert van de aankoop van landbouwgrond buiten China en de import van landbouwproducten tot de acquisitie van vitale technologieën en bedrijven. Harde cijfers ontbreken, maar het is evident dat de grip van China op het hele agrocomplex steeds groter wordt.
Wie China onder druk wil zetten om zijn mensenrechten te verbeteren, een betere toegang tot de grote Chinese markt wil krijgen of een eind wil maken aan gedwongen technologieoverdracht van Nederlandse bedrijven die zich daar willen vestigen, ontkomt niet aan een drukmiddel.
Een van de weinige drukmiddelen is het agrocomplex. Chinezen willen melkpoeder uit Nederland omdat die voldoet aan de stringente Europese eisen en dus veilig is. Door de Afrikaanse varkenspest is er een tekort aan varkensvlees. Wil China meer verbouwen, dan is veredeld zaad nodig. Dat is inmiddels technologisch zo geavanceerd, dat een kilo zaad soms meer kost dan een kilo goud. Een land dat zichzelf serieus neemt, zal het agrocomplex beschermen en er tegelijkertijd geopolitiek mee bedrijven. Melkpoeder in ruil voor markttoegang.
Bij voorkeur moet dat gebeuren in EU-verband. Nederland heeft gezien de omvang en innovatieve kracht van de sector de geloofwaardigheid om hierbij het voortouw te nemen. Daarmee zijn we terug bij het Wobke-Wiebesfonds. Als de landbouwsector door ondoordacht beleid te klein wordt, wordt ook de kritische massa te klein die nodig is voor innovatie en financierbare grote nieuwe projecten. Dit tast niet alleen het Nederlandse verdienvermogen aan, maar dit slaat de politiek ook een middel uit handen om de geopolitiek te bedrijven die we door de opkomst van China steeds harder nodig hebben.
De auteur is hoogleraar internationale betrekkingen aan de Universiteit van Leiden en voorzitter van de National Security Think Tank.