De wereld van Michiel de Ruyter en Piet Hein, van Hollands vlag en de blanke top der duinen lijkt ver van ons weggedreven. Nu vechten we over de vraag: van wie is onze geschiedenis?
Een eeuw geleden ging geschiedenis vooral over grote mannen en grote daden. Keizer Karel en koning Philips, Willem van Oranje, Michiel de Ruyter, Jan Pieterszoon Coen, Napoleon, Thorbecke, en nog zo wat helden. De liederen uit die tijd spreken boekdelen: „In naam van Oranje, doe open de poort!”, „Piet Hein, Piet Hein, Piet Hein, zijn naam is klein, zijn daden bennen groot.” „Daar staat Hollands admiraal, nu een man van vuur en staal, de schri-hi-hi-hi-hik der zee.”
Trouwens, als je toch in die oude schoolbundel ”Kun je nog zingen, zing dan mee” gaat bladeren, dan zie je hoe hard de dichters van al die liederen hun best deden om het vaderlandse gevoel aan te wakkeren: „Alle man van Neêrlands stam voelen zich der Vaad’ren zonen, willen vrij op ’t plekje wonen dat hun tot een erfdeel kwam.” „Hollands vlag, je bent mijn glorie, Hollands vlag, je bent mijn lust, ’k Roep van louter vreugd victorie als ik je zie aan vreemde kust.”
Het is een wereld die ver van ons weggedreven is. Ook al lijkt het nog maar kort geleden dat wij, op onze dorpsschool, uit volle borst de klassieker over de blanke top der duinen zongen: ”Jui-huich ik aan het vla-ha-hak-ke strand: ’k Heb u lief, mijn Ne-he-derland!” In 1986 beleefde de bundel ”Kun je nog zingen, zing dan mee” nog zijn 41e druk, en het lijkt me dat –zeker op het protestantse platteland– iedereen van boven de veertig nog iets van dat vroegere vaderlandse gevoel meegekregen heeft.
Maar nu is dat veranderd. Nu leren veel kinderen op school over veelkleurig Nederland, over witte schuld ten opzichte van zwarte mensen, over vrouwen en voetbal, over Surinaamse verzetsstrijders, gastarbeiders en Srebrenica. Het gevoel van ”Nederland is het beste land” is een beetje verdacht geworden, en trots op de vaderlandse zeehelden is niet langer gepast, als je bedenkt dat ze zijdelings betrokken waren bij kolonialisme en slavenhandel. Standbeelden moeten volgens sommigen verdwijnen, Zwarte Piet kan niet meer, en onze minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap vindt dat er in het geschiedenisonderwijs nooit te veel aandacht voor vrouwen en diversiteit kan zijn.
Dat leidt tot spanningen in het land. Er is in heel korte tijd heel veel veranderd, en niet iedereen kan daar zomaar in meebewegen. Het gaat immers niet alleen om een veranderde werkelijkheid (die we allemaal moeten accepteren), maar ook om veranderde idealen over hoe Nederland eruit zou moeten zien (waarover we diepgaand van mening verschillen). Je ziet het in het contrast tussen Femke Halsema en Thierry Baudet. Tussen de progressieve wereldburgers in Amsterdam met hun veganistische dieet, hun bakfietsen, hun witte schuld en groene idealen, en de conservatieve plattelanders, met hun trekkers, hun Zwarte Piet, hun liefde voor eigen dorp en eigen streek.
De kloof is de laatste jaren diep geworden, de tegenstellingen zijn verhard. En de Nederlandse geschiedenis speelt in dat conflict een belangrijke rol. Daarom kan zoiets als de presentatie van een herziene Canon van Nederland, afgelopen week, tot zulke verhitte debatten leiden. Meer vrouwen, meer ”mensen van kleur”, dat raakt in het licht van het huidige maatschappelijke debat gelijk een gevoelige snaar.
Geschiedenis is altijd gebruikt om te laten zien wie je bent, maar vooral: wie je wílt zijn. Je denkt bijvoorbeeld, diep in je hart, dat Nederlanders beter en ondernemender zijn dan anderen, en dat zie je dan terug in de Gouden Eeuw. Of je vindt dat Nederlanders een stuk toleranter zijn dan anderen, en dat ontdek je dan bij Erasmus of Willem van Oranje. Of je gelooft dat witte Nederlanders onbewust racistisch zijn, zwarte mensen discrimineren en slecht behandelen, en dat vind je terug in de geschiedenis van de slavernij.
Geschiedenis is geen neutrale wetenschap, geschiedschrijving wordt sterk bepaald door het perspectief dat je kiest. Dat is dus ook het risico van vooral de geschiedenis van je eigen groep willen schrijven: je gebruikt het verleden dan algauw om je eigen idealen en verlangens, je eigen meningen en opvattingen te bevestigen. Dat zie je bij de ”mensen van kleur” die nu hun plek in de Nederlandse geschiedenis opeisen, je zag het eerder bij de vrouwengeschiedenis, bij de marxistische geschiedschrijving, en ook, langer geleden bij de protestantse en katholieke geschiedschrijving die elk hun eigen kerkgeschiedenis hadden, met eigen helden en schurken.
Geschiedenis is een levensbeschouwelijk vak, maar toch is er een groot verschil tussen geschiedschrijving en theologie of moraalfilosofie. Je kunt als christelijke docent de christelijke levensbeschouwing als de beste van alle op je leerlingen proberen over te dragen. Maar tegelijk kun je in de geschiedenisles laten zien dat ook christenen het in de praktijk van het leven niet altijd goed hebben gedaan.
Misschien zijn we, ook in christelijk Nederland, te lang blijven steken in de 19e-eeuwse verering van zeehelden, de nationale trots op de Gouden Eeuw, het idee dat alleen grote mannen geschiedenis schrijven. Daarom is het wel goed om eens wat meer naar vrouwen in de geschiedenis te kijken, naar arme arbeiders, naar slaven, naar onderdrukte ketters. Al kunnen we natuurlijk ook dáárin weer doorslaan.
De taak van een geschiedschrijver is niet om het belang van de eigen groep te dienen. Je kunt nooit verdedigen dat de ene groep in het verleden alles goed deed en de andere groep alles fout, dat de een altijd het slachtoffer was en de ander de dader. Het gaat om eerlijk zijn, om de waarheid spreken, om de diverse mensen uit het verleden rechtdoen. Eerlijk zijn is al moeilijk genoeg.