Bijbellijst onreine dieren gaat niet over gezond eten
Voor christenen is varkensvlees niet onrein. De wet van Deuteronomium over onreine dieren stimuleert christenen wel om als de Joden te eten: getuigend van het leven dat we van God terugkregen.
Telkens weer verschijnen er boeken en artikelen die willen aantonen dat christenen ook vandaag nog de dieren die God in Deuteronomium 14:3 en vervolg „onrein” noemt niet moeten eten. Varkensvlees bijvoorbeeld zou een veroorzaker van allerlei ziekten en allergieën zijn (RD 25-3). We zouden meer volgens de Israëlische voedselwetten moeten gaan eten. Geen konijn meer met Kerst. Geen worst van struisvogelvlees, zoals ik in Zuid-Afrika leerde eten. Heerlijk, maar dus niet gezond. God waarschuwde eeuwen terug al: „Onrein”!
Maar is dat beroep op Deuteronomium 14 wel terecht? Of is de focus dan zo op een paar verzen in Gods Woord, dat het zicht op heel de Bijbel verloren gaat? We houden dan geen rekening met een ander vers in Deuteronomium 14. In vers 21 zegt de Heere dat Israëlieten dat onreine vlees wel aan buitenlandse gasten mochten voorzetten.
En wat te denken van Handelingen 10 en 11? De Heer liet Petrus in een visioen zien dat hij voortaan óók onreine dieren mocht eten. Daarom mocht hij ook meegaan met die Romeinen die hem juist op dat ogenblik kwamen roepen om een bezoek te brengen bij hun heer, Cornelius. En hij mocht ook gerust bij hen aan tafel mee-eten. Het maakte niet uit welk vlees hem voorgezet zou worden.
Diezelfde Petrus vertelt in Markus 7:19 dat de Heer Jezus ook al vóór zijn kruisdood een keer uitgesproken heeft dat die wet op onreine dieren niet langer gehandhaafd hoefde te blijven. Jezus kwam toen met zo’n doordenkertje: Niet wat van buitenaf bij ons naar binnen komt, maakt ons onrein. Nee, wat bij ons van binnen, vanuit ons slechte hart, naar buiten komt, maakt onrein.
Paradijs
Het Hebreeuwse woord dat in Deuteronomium 14 met ”onrein” is vertaald, betekent niet ”ongezond”. In Ezechiël noemt de Heere zijn hele volk onrein. Ongezond? Nee, zij zijn de afgoden gaan dienen. Ze hebben ook zijn tempel onrein gemaakt met het plaatsen van afgoden. ”Onrein” is voor Hem alles wat demonstreert dat ons leven niet meer is zoals Hij het in het paradijs gewild heeft, als gevolg van de zonde. Het is een leven geworden dat de dood verdient. En waarin de dood daarom voortdurend toeslaat.
Om zijn volk in de tijd van het oude verbond met deze onreinheid telkens te confronteren, had de Heere reinheidsbepalingen voor hun dagelijks leven geformuleerd. God gebruikte die als een soort lesmateriaal: Ik ben de God van het léven. De dood hoort niet bij Mij. Die is er gekomen door de zonde. Maar jullie horen wél weer bij Mij. Jullie verdienen het wel dat Ik dit hele leven laat doodgaan. Maar Ik heb jullie genadig in het leven teruggeplaatst. Het leven met Mij. Laat dat nu in alle facetten van het leven zien. Tot in de keuken en aan tafel toe.
Dodelijk gedrag
Elk dier dat je op de een of andere manier aan de dood kon laten denken, was onrein. Roofdieren, aaseters. Dieren met hoeven of poten waarmee een dodelijke trap uitgedeeld kan worden. Bij die laatste categorie hoort bijvoorbeeld het konijn: met zijn sterke poten en scherpe nagels kan het andere (kleine) dieren doden. Ook dieren die andere gedode dieren opvreten, waren onrein. Het vlees van die dieren mocht bij Gods volk niet op tafel komen.
En zo verbood God ook het eten van alle slijmerige, glibberige waterdieren zonder vinnen of schubben. Dieren die meestal stinken en je aan een ontbindend lijk kunnen laten denken. En insecten die je lelijk steken of op open wonden en dode lichamen afkomen. Alles wat ook maar enigszins met de dood in verbinding kon worden gebracht, paste niet bij Israël.
Deze wetten gingen zelfs zo ver, dat het vlees van een rein dier, bijvoorbeeld een koe, ook niet meer gegeten mocht worden als het dood in het weiland werd gevonden. De dood had dan al zo duidelijk z’n klauwen naar dit van zichzelf wel reine dier uitgestrekt, dat kinderen van de levende God daar nu van af moesten blijven. Heidenen mochten het wel kopen. Maar voor Gods volk was dat vlees symbool van de dood geworden.
Aan tafel gaan
De Israëlieten werden door de voedselwetten gedwongen zich zoveel mogelijk binnen de grenzen van hun eigen land en volk terug te trekken. Want daarbuiten, waar niet in God de Heere geloofd werd, had de dood het voor het zeggen.
Nu Christus naar deze wereld gekomen is en de dood overwonnen heeft, hoeven christenen dat verschil tussen reine en onreine dieren niet meer aan te houden aan tafel. Dat is nu anders geworden, leerde Christus Petrus met dat visioen van reine en onreine dieren door elkaar heen. Petrus moest nu, na de uitstorting van de Heilige Geest, juist wel om tafel gaan met die Romein Cornelius, die meer van Jezus wilde weten. God stuurt zijn kinderen vanaf Pinksteren juist de wereld in. Wij moeten ons nu niet meer van de mensen zonder God terugtrekken, maar hen juist opzoeken. Om ook hun de blijde boodschap te brengen dat Jezus Christus voor ons het léven terugverdiend leeft. Leven dat sterker is dan de dood.
En dan kunnen ook wij nog steeds wel laten zien, tot aan tafel toe, bij welke God wij horen. De wet van Deuteronomium dwingt ons niet om Joods te gaan eten. Maar stimuleert ons wel om als de Joden te eten: getuigend van het leven dat we van God terugkregen.
De auteur is emeritus predikant van die vrye gereformeerde kerk in Kaapstad.