Wat gebruikssporen over oude Bijbels vertellen
Hoe en door wie werd 500 jaar geleden de Bijbel gelezen? Dat is de vraag die Renske Hoff voor haar promotie onderzoekt. Ze doet dat onder meer bij Tresoar in Leeuwarden, waar twee zestiende-eeuwse Bijbels worden bewaard.
Pagina voor pagina bladert de promovenda de Bijbels door, op zoek naar aantekeningen, ezelsoren, bladwijzers en andere aanwijzingen die iets kunnen vertellen over de eerdere lezers van deze Bijbels. „Papier was kostbaar, mensen gebruikten de lege ruimtes in de Bijbel ook om hun handschrift te oefenen of om rekensommen op te schrijven.”
„Hier, trek deze maar even aan.” Een medewerker van Tresoar („de bewaarplaats van de geschiedenis van Fryslân”, aldus de website van het centrum) komt aangelopen met een paar witte handschoentjes. Renske Hoff (25) kijkt hem verbaasd aan. „Ik onderzoek al heel lang Bijbels en ik heb eigenlijk nooit handschoenen aan, bewust niet”, zegt ze. „Nee, dat weet ik wel”, antwoordt de medewerker, „maar voor de foto lijkt het misschien professioneler.”
Hoff besluit het niet te doen, ook om geen valse beelden te verspreiden. „Papier en perkament zijn gewend aan handen, en niet aan moderne schoonmaakmiddelen die door bijvoorbeeld wasmiddel in de handschoenen kunnen zitten. Daarnaast zijn mensen vaak veel minder voorzichtig met handschoentjes aan, omdat ze het materiaal minder goed voelen. Als je je handen eerst wast met alleen water, zonder zeep, kun je de Bijbels prima doorbladeren”, legt ze uit.
Hoff onderzoekt als promovenda aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG) Bijbels van de zestiende-eeuwse Antwerpse drukker Jacob van Liesvelt (1490-1545). Daarbij zoekt ze vooral naar gebruikerssporen: aantekeningen die de lezer heeft gemaakt, ezelsoren of speciale kaarten die de eigenaar in zijn Bijbel liet inbinden. „Deze Bijbels zijn al eerder onderzocht, maar dan vooral op tekstueel-theologisch vlak. Wij willen onderzoeken hóé deze Bijbels zijn gelezen.”
Haar onderzoek maakt deel uit van een groter samenwerkingsverband tussen de RUG en KU Leuven. Aan het project ”In de handen van lezers” van de hoogleraren Sabrina Corbellini en Wim François werkt zij samen met medepromovendus Bert Tops. Samen kijken zij pagina voor pagina naar de Bijbels, naast die van Van Liesvelt ook de zestiende-eeuwse Bijbels van Hendrick Peetersen van Middelburch en Willem Vorsterman. „Dat zijn drie drukkers van Bijbels die rond dezelfde periode actief waren in Antwerpen. Vooral Van Liesvelt en Vorsterman reageerden op elkaar: waar Van Liesvelt meer reformatorische drukken publiceerde, kwam Vorsterman vaak met een katholieke reactie. Maar je kunt niet zeggen dat de één puur katholiek was en de ander puur reformatorisch, mensen uit beide groepen kochten bij beide drukkers.”
Gebruikssporen en toevoegingen
Bij Tresoar liggen twee Bijbels van Jacob van Liesvelt. Het zijn identieke uitgaven, uit 1542. Voor veel onderzoekers is het daarom niet interessant om ze allebei te bestuderen; de tekst is immers hetzelfde. „Maar ik blader ze juist allebei helemaal door, en ik bekijk iedere pagina aandachtig, op zoek naar sporen die iets kunnen vertellen over de vroegere eigenaars van deze Bijbels. Ik kijk daarbij naar twee soorten aanwijzingen: de sporen die lezers hebben achtergelaten in het boek, zoals aantekeningen en bladwijzers, maar ook naar zaken die ze hebben toegevoegd, zoals hier.”
Ze pakt een van de twee Bijbels, slaat hem vlak voor Exodus open en vouwt een kaart uit. „Kijk, dit is een weergave van de uittocht uit Egypte. Voor sommige lezers was de tekst alleen niet voldoende. Zij hadden ook interesse in de geografische en historische context die hoort bij de Bijbelverhalen. Hier zit nog zo’n kaart die door een gebruiker zelf is toegevoegd, over de rondreizen van Christus. Dat is een kaart uit 1595, de Bijbel zelf is uit 1542, dus die is later ingebonden. Die kaarten werden los uitgegeven, met de bedoeling om in je eigen Bijbel toe te voegen, maar soms zijn ze ook gewoon uit andere Bijbels gesneden en in de eigen Bijbel geplakt.”
Wie de verschillende versies van dezelfde Bijbeluitgave zo nauwkeurig bestudeert, komt allerhande eigenaardigheden tegen. „In een exemplaar dat in Leuven ligt staat in Romeinen 3:28: „Alleen door het geloof.” Dat ”Alleen” was nieuw in die tijd; het is een lutherse aanpassing die Van Liesvelt heeft overgenomen. Maar door een lezer is dat woord weer weggekrabd; die vond dat blijkbaar niet passend. Ook in Bijbels die nu in Tilburg en Cambridge liggen zijn opvallende wijzigingen doorgevoerd. Daar is het reformatorische woord ”de gemeente” veranderd in ”de kercke”. Hiervoor zijn tekstvakken uit andere Bijbels geknipt en in deze Bijbels geplakt.”
Zo werd de reformatorische taal van Van Liesvelt afgezwakt. De Bijbel die nu in Tilburg ligt kent meerdere voorbeelden van die terugdraaiing. Zo is 1 Timotheüs 4:14 ”der ouderen” gewijzigd in ”des priesterschaps”.
Leesregels en commentaren
„Mensen dachten duidelijk niet: Dit is een af product; ze voelden zich vrij om de Bijbel aan te passen naar hun smaak, interesse en overtuiging. Je ziet bij het aantal en soort aantekeningen dat we tegenkomen wel een duidelijk verschil tussen mensen die hun Bijbel gebruiken om ’s avonds na het eten uit te lezen en theologen. Die eerste groep heeft wel aantekeningen gemaakt, maar dat zijn dan meestal vooral leesregels die gemarkeerd zijn of persoonlijke notities zoals wanneer een kind is geboren of overleden. Bij de theologen vind je soms diepgaande commentaren, waarin ze bijvoorbeeld beargumenteren waarom ze het niet eens zijn met een bepaalde uitleg die de drukker in de kantlijn heeft opgenomen.”
Eén keer plaatsten de aantekeningen Hoff voor een raadsel: in een Bijbel uit Utrecht stond een soort geheimtaal: „feob nee neb kci” en „tfooh njim teats reih.” „Ik begreep er helemaal niets van, ik bleef er maar over piekeren. Opeens viel het kwartje: het is spiegelschrift. Er staat „ick ben een boef” en „hier staet mijn hooft.” Niet alle aantekeningen zijn Bijbelgerelateerd, zo ontdekte ze. „Papier was kostbaar, mensen gebruikten de lege ruimtes in de Bijbel ook om hun handschrift te oefenen of om rekensommen op te schrijven.”
Juist omdat de Bijbels kostbaar waren, werden ze vaak van generatie op generatie doorgegeven. Ook daarvoor zijn nu nog aanwijzingen terug te vinden. Hoff slaat een van de twee Tresoar-Bijbels op de eerste pagina open. „Deze begint met aantekeningen van een familiegeschiedenis uit 1594. Ze zijn geschreven door drie mensen: Achte Willemsdochter, haar man Dirck Frederickszoon en hun kind. Een van de uitkomsten van het onderzoek is dat ook zeker vrouwen in de zestiende eeuw Bijbels lazen en bezaten. En hier…”, ze pakt de andere Bijbel, „hier staat een tekst onder de proloog geschreven. Het is moeilijk leesbaar, maar het begin kan ik wel ontcijferen: „Anno 1601 op den Goeden Vrijdag Mariken gestorven.” Zo’n aantekening geeft aan dat een Bijbel niet alleen een boek is, maar een schatkist waarmee je als eigenaar je identiteit vormgeeft.”
Dat deze twee Bijbels nu in Tresoar worden bewaard, betekent niet dat Achte Willemsdochter, Dirck Frederickszoon en de Mariken uit de aantekeningen Friese wortels hebben. „Ik weet niet precies hoe Tresoar deze Bijbels in bezit heeft gekregen, maar vaak zwierven ze door de Nederlanden, of soms zelfs over de wereld: er liggen nu ook nog exemplaren in New York en Zuid-Afrika die ik wil onderzoeken.”
„Soms geven de aantekeningen wel houvast. Zo heeft een van deze twee Bijbels een notitie van Joost Hiddes Halbertsma, een negentiende-eeuwse schrijver en predikant met grote interesse in middeleeuwse letteren. Hij is geboren in Grou en was predikant in Bolsward. Diezelfde Bijbel heeft een ex libris (eigendomsmerk) met de letters G.v.O., dat staat voor Gerrit van Orden, een achttiende-eeuwse boekverzamelaar uit Zaandam. Misschien heeft Halbertsma de Bijbel van hem gekocht, maar dat weten we niet. Heel misschien zou je dat kunnen achterhalen door na te gaan of Halbertsma een archief heeft waarin een kasboek bewaard is gebleven; wellicht zou de transactie daarin staan, maar we hebben helaas niet altijd de tijd om dat helemaal uit te pluizen.”
Ouder dan de Statenbijbel
De geschiedenis van de Bijbels in de volkstaal is omgeven met anekdotes en mythes, merkt Hoff. De Bijbels die ze onderzoekt stammen uit de periode 1522 en 1546. Van Liesvelt drukte toen twintig verschillende Bijbeledities in de volkstaal. „Die Bijbels zijn zo’n honderd jaar ouder dan de Statenbijbel uit 1637. Maar mensen denken vaak dat de Statenbijbel de eerste Bijbel in het Nederlands is. Anderhalf jaar geleden schreef de EO dat ook op de website in een artikel over de Dordtse synode. Ik heb ze toen een mailtje gestuurd dat dat toch echt niet klopt. Ze hebben de zin daarop aangepast naar „De Statenvertaling is de eerste goede Nederlandse Bijbelvertaling.” Dat tekent wel de positie die de Statenvertaling heeft, maar wat mij betreft is dat niet terecht: de vertalers en drukkers uit de zestiende eeuw worden zo helemaal vergeten.”
Of ze worden juist op een voetstuk geplaatst. Dat gebeurde met Van Liesvelt ook: aan de ene kant vergeten, maar ook uitgeroepen tot ”Reformatiegezinde martelaar”. „Er is lang gezegd dat hij is onthoofd vanwege de reformatorische Bijbels die hij drukte. Maar daar is eigenlijk geen bewijs voor. Hij is waarschijnlijk onthoofd omdat hij veel te losjes omging met de plicht om bij de autoriteiten aan te vragen of hij bepaalde boeken mocht drukken. Daar was toestemming voor nodig, maar hij was daar veel te laks in; hij is daar ook wel voor gewaarschuwd.”
Waar mogelijk ontkracht Hoff de onjuiste historische weergaven. Maar het liefst is ze bezig met het onderzoekswerk. Van de duizenden Bijbels die Van Liesvelt gedrukt heeft, zijn nu nog zeker 118 exemplaren over. „Er moeten er meer zijn, maar veel van deze Bijbels zijn in familiebezit. Wij hebben voor ons onderzoek oproepjes geplaatst, bijvoorbeeld in een tijdschrift voor verzamelaars, maar ook op Facebook. Op die manier hebben we twintig ‘nieuwe’ exemplaren ontdekt. Zo blijft het aantal Bijbels dat we kunnen onderzoeken groeien. Maar de meestgelezen exemplaren zijn er jammer genoeg niet meer; die zijn in de loop van de tijd uit elkaar gevallen. De twee exemplaren hier in Tresoar zijn heel stevig gebonden, met in de kaft nog stukken middeleeuwse handschriftfragmenten die zijn gebruikt om de Bijbel te verstevigen. Maar van bijvoorbeeld de kleine zakbijbeltjes met alleen het Nieuwe Testament mag je soms blij zijn als er nog één exemplaar over is.”
Alle gegevens in database
Ze noteert alle opvallende elementen die ze tegenkomt en fotografeert ze. De onderzoekstijd per Bijbel wisselt sterk: met sommige boeken is ze in een uurtje klaar, omdat er bijna geen lezerssporen in te vinden zijn, met andere is ze anderhalve dag zoet. „Dat is best lastig met het onderzoeken van Bijbels die in het buitenland liggen. Laatst moest ik bijvoorbeeld naar Londen, maar voor hoeveel dagen moet ik dan een kamer via Airbnb boeken? Ik neem dat altijd maar ruim, zodat ik in ieder geval voldoende tijd heb als er veel gegevens in staan.”
Hoff is nu ruim twee jaar bezig met haar onderzoek. Haar Leuvense collega Bert Tops bestudeert tegelijkertijd vergelijkbare Bijbels. „We hebben bijna alle Bijbels nu wel gezien. Alle gegevens die we gevonden hebben plaatsen we in een database. Daar kunnen we dan opdrachten aan geven, zoals: ”toon alle Bijbels die van vrouwen zijn geweest”. Het is interessant om te kijken of je aan die gegevens conclusies kunt verbinden. Hadden vrouwen bijvoorbeeld een andere omgang met Bijbels dan mannen? Arceerden ze andere delen? Maakten ze meer of minder aantekeningen? Dat maakt het onderzoek heel interessant. Maar dat moet ik vaak wel even uitleggen; als ik mensen vertel over mijn onderzoek denken ze eerst dat het saai is om oude Bijbels te bestuderen. Maar een Bijbel is heel belangrijk in de levens van mensen. Onderzoeken hoe ze daarmee omgingen biedt uiteindelijk inzicht in de relatie tussen mens, Bijbel en wereld.”
Als u Bijbels van Jacob van Liesvelt, Hendrick Peetersen van Middelburch of Willem Vorsterman uit de periode 1522-1546 bezit, dan zou Renske Hoff die graag onderzoeken. Ze is te bereiken via r.a.hoff@rug.nl.