Anemone Rüger: verzoening langs de weg van herinnering
Genoegdoening bieden voor wat het Joodse volk tijdens de Holocaust is aangedaan, zal nooit kunnen. Naar het verkrijgen van menselijke vergeving kan het Duitse volk echter wél streven, vindt Anemone Rüger. „Door de moed van de herinnering, opent zich ook de weg naar verzoening.”
Hoe gaat het vandaag, Boris? Liefdevol slaat Anemone Rüger haar armen om de oude Oekraïense man heen. Alsof hij haar eigen vader is. Als gevolg van een zwaar hartinfarct kan Boris niet meer praten. Alleen nog maar huilen. En dat doet hij onophoudelijk, als de jonge Duitse vrouw hem knuffelt. Ook zijn vrouw Ludmila staat er met tranen in de ogen bij. Want zo veel aandacht krijgt het Joodse echtpaar doorgaans niet.
Het is koud in het eenvoudige appartement in Kiev. De kachel is nauwelijks tegen de Oekraïense winter bestand. En de portemonnee van het bejaarde stel al helemaal niet. Ludmila zou allang met pensioen moeten zijn, maar ze werkt nog bijna dagelijks in het ziekenhuis om de eindjes aan elkaar te knopen. Bijna al het geld gaat aan huur en medicijnen op. Het voedselpakket dat Rüger achterlaat, is dan ook meer dan welkom.
Met een stevige omhelzing neemt Rüger afscheid. Op pad naar een volgende Joodse familie die hulp nodig heeft in het Oost-Europese land. Onderweg vindt ze eindelijk tijd voor een gesprek. Strak in het schema ingepast, op een zorgvuldig door haarzelf uitgekozen plaats.
U heeft de situatie graag zelf in de hand, nietwaar?
Met een wat zuinige glimlach en in bijna accentloos Engels: „Tja, een kwestie van Duitse Gründlichkeit, zullen we maar zeggen. Het past ook bij mij. Ik ben al heel lang gewend om zelf mijn zaakjes voor elkaar te hebben. En ik heb vijftien jaar voor het Amerikaanse leger gewerkt. Daar leer je wel wat planning en discipline zijn.”
U kiest er bewust voor dit gesprek in het Engels en niet in uw moedertaal Duits te voeren. Heeft dat een reden?
„Ik heb een opleiding tot tolk-vertaler gevolgd en in het Amerikaanse leger jarenlang vrijwel alleen maar Engels gesproken. Het is dus een beetje mijn tweede natuur geworden om me in die taal uit te drukken. Toen ik met mijn aangeleerde Engels bij de Amerikanen kwam, zeiden ze overigens tegen me: Wij zijn niet Brits; we zullen je eens goed Engels leren spreken. Van hen heb ik meegekregen dat je uit elke zin vijf woorden weg kunt laten en nóg kunt zeggen wat je bedoelt. Overigens heb ik totaal niets tegen de Duitse taal.”
Wat beweegt u om Joden bij te staan?
„Als Duitse voel ik me indirect persoonlijk verantwoordelijk voor het leed dat hen is aangedaan. Ik verlang ernaar heling bij Zijn volk te brengen. Ondanks alle excuses en herstelbetalingen zullen we nooit compensatie of enige vorm van genoegdoening voor de Holocaust kunnen bieden. Niet in het groot en ook niet met de voedselpakketten die ik hier uitdeel. Dat hoeft ook niet. Het gaat erom dat we aan het verkrijgen van vergeving werken.”
Vergeving ligt uiteindelijk niet in mensenhanden.
„Dat is helemaal waar. God kan alleen échte vergeving schenken. Dat besluit ligt bij Hem, en Hij is daarvoor niet op afroep beschikbaar. Wij mensen kunnen elkáár proberen te vergeven, dingen van ons afzetten en liefde betonen. Maar ik kan zelf die wonden niet helen.”
Gaat verzoening nog een stap verder?
„Absoluut. Maar ook daarvan geldt dat wij slechts op het menselijke vlak tot een vorm van vergelijk kunnen komen. Verzoening voor dit leed is alleen mogelijk aan de voet van het kruis.”
Waar komt uw interesse voor het Joodse volk vandaan?
„Ik heb me al van jongs af aan voor de Duits-Joodse geschiedenis geïnteresseerd. Achteraf gezien heb ik die belangstelling denk ik ook vanwege mijn afkomst meegekregen, maar dat wist ik toen nog niet. Na de middelbare school ben ik voor een jaar naar Israël gegaan en heb me daar in een tehuis in Ma’alot Tarshiha om overlevenden van de Holocaust bekommerd. Ik heb voor hen gekookt, schoongemaakt, maar vooral hun verhalen aangehoord. Toen ik eenmaal thuis in Chemnitz daarover vertelde, barstte mijn opa Alwin in tranen uit.”
Waarom was dat?
„Het deed hem zichtbaar goed dat zijn kleinkinderen dingen doen waartoe hij niet in staat was: je openstellen voor het verleden en proberen weer een brug tussen beide volken te bouwen.”
Waarom was hij daar niet toe in staat?
„Hij was in de oorlog soldaat in de Wehrmacht geweest en heeft dat verleden altijd zwijgend met zich meegedragen. Hij heeft tegen zijn familie nooit over zijn rol in het nazitijdperk gesproken. Hoewel hij een heel hartelijke en expressieve man was, had hij, als het over de oorlog ging, allen maar tranen als woorden. Mijn ouders hebben hem vaak genoeg vragen over die tijd gesteld. Maar steeds weer gaf hij als antwoord: Er valt niets te vertellen. Ik herinner me dat hij zich ooit één keer iets over de verschrikkelijke veldtocht naar Rusland heeft laten ontvallen. Hoe hij tijdens een gevechtspauze brood met Russische soldaten had gedeeld. Kort daarna schoten ze weer op elkaar. Hij sprak er alleen soms met zijn voormalige kameraden over. En met mijn oma, maar ook zij heeft tegen ons altijd gezwegen.”
Pas na zijn dood kwam u achter de héle waarheid.
„Zes jaar na de dood van mijn opa zei mijn moeder terloops tegen een tante dat het zo jammer was dat we vrijwel niets van onze familiegeschiedenis af wisten. Mijn tante reageerde enigszins verbaasd. Wist mijn moeder dan niet dat haar grootvader uit Lodz kwam, uit een Pools-Joodse familie van stoffenmakers? Dat antwoord heeft ons leven behoorlijk op zijn kop gezet. Het vormde voor mij het begin van een lange zoektocht naar mijn afkomst. Plotseling dook een dagboek op dat mijn grootmoeder tijdens de oorlog had bijgehouden. Vervolgens ook brieven die opa tijdens zijn krijgsgevangenschap had geschreven. Uren bracht ik in archieven door. Stukje bij beetje heb ik de puzzelstukjes van ons verleden aan elkaar gepast. En daaruit bleken onmiskenbaar onze Joodse wortels.”
Dat betekende dat uw opa als Jood vocht voor een regime dat de vernietiging van Joden op het oog had.
„Dat is waar. Tegelijkertijd ben ik er ook achtergekomen dat mijn grootvader al voor de oorlog moeite deed om niet als Jood op te vallen. Hij heeft er zelfs zijn achternaam voor veranderd. Desondanks heeft hij steeds met een gespletenheid in zijn ziel gevochten. Uit het weinige dat we achteraf van hem weten, blijkt dat die veldtocht iets in hem gebroken heeft. Hij heeft zijn geheim en zijn oorlogstrauma met zich in het graf meegenomen. Zoals zo velen, overigens. En zeker in de toenmalige DDR. Daar was men gewend aan een van hogerhand opgelegde eigen versie van de oorlog en lag er op veel zaken een taboe.”
Wat heeft die zoektocht met uzelf gedaan?
„Ik heb mijn grootvader eigenlijk pas na zijn dood écht leren kennen. Ik denk dat ik het typische proces van de derde generatie heb meegemaakt. De eerste generatie zijn de eigenlijke daders – of meelopers. Daar ligt de directe schuld. De kinderen krijgen veelal met zwijgen of verzwijgen te maken. Pas de generatie van de kleinkinderen begint vragen te stellen. Aan de ene kant komt er heel veel schuldgevoel en onverwerkt verdriet naar boven. Maar door de moed van de herinnering opent zich ook de weg naar verzoening. Niet alleen voor zaken die de Tweede Wereldoorlog betreffen, maar ook voor al het andere leed dat we drie generaties lang in Oost-Duitsland hebben ondergaan.”
Welk leed springt er voor u in dat verband uit?
„We hebben veel moeten doorstaan onder het communisme, op vrijwel alle terreinen van het leven. Maar als ik terugkijk, ligt het diepste leed voor mij in het feit dat ook onze godsdienst van een totalitaire geest doortrokken was. Voor religie was in het systeem eigenlijk geen plaats. Maar als het er was, moest het net zo goed in het keurslijf passen als alle andere maatschappelijke verschijnselen, gevoelens en idealen.
Ik ben daar pas echt achter gekomen na de val van de Muur. Toen zag ik dat we in Oost-Duitsland een andere God hadden dan in West-Duitsland, althans in onze beleving. We hadden met een strenge God van doen, tot Wie we niet zomaar toegang hadden. We mochten de Heere niet teleurstellen, zoals we dat ook de staat en onze medeburgers niet konden doen. Dat vereiste een eindeloos aanpassingsvermogen, aan willekeurig welke omstandigheden. En het sloot elke weg naar vrijheid hermetisch af – ook geestelijk.”
Hoe werd daar in de kerk mee omgegaan?
„Ook in de kerk werd ons verteld dat we te allen tijde gehoorzaam dienden te zijn. Zonder vragen te stellen. We werden bepaald niet aangemoedigd om sterk te zijn. Elk verlangen naar vrijheid of avontuur werd radicaal de kop ingedrukt. Vrije geesten liepen al snel tegen een dictatoriale muur op. Dat zag ik toen niet en heb ik allemaal pas veel later geleerd. Tegelijkertijd was de kerk ook een veilig thuis, waar je je toch even uit de boze buitenwereld terug kon trekken. Ook in dat opzicht is alles relatief. Ik had in die tijd diverse penvrienden in Siberië. Zij leefden in één grote gevangenis. Daarbij vergeleken, viel het bij ons nog mee.”
En in het gezin?
„We waren met zes kinderen. Dat was ongewoon in het land en kwam eigenlijk alleen bij christelijke families voor. Ook in het gezin werd iets van Oost-Duitsland weerspiegeld. Hoewel ik een goede band met mijn vader had, was hij nogal autoritair. Hij bestuurde zijn gezin als een boekhouder, en zo dacht hij ook. Mijn moeder was een heel warme persoonlijkheid. Desondanks miste ik de waardering die je denk ik als kind wel hard nodig hebt. Het was verboden te dromen. We waren allemaal eigendom van het grote instituut ”De Staat”. Nederigheid was in die tijd de beste eigenschap.”
En toen kwam de grote ommekeer in 1989. Wat is u daar vooral van bijgebleven?
„Gedurende dat jaar merkten we al dat de teugels wat werden gevierd en de regels iets minder strikt werden. Toen het nieuws over de val van de Muur ons bereikte, nam mijn vader ons mee in zijn Trabant om naar West-Berlijn te rijden. Voor mij was het pure schoonheid, wat ik toen zag. Doordat mijn vader op zijn twintigste na een ernstig auto-ongeluk een lichamelijke beperking had opgelopen, kon hij voor die tijd al redelijk vrij reizen. Af en toe nam hij dan iets voor ons mee uit het vrije Westen. Iets heel simpels als een doosje tic-tac. Toen al verwonderde ik me over de kleuren, afgezet tegen al het grijze en grauwe van Oost-Duitsland. En over de geur die van het cadeaupapier afkwam. Heel simpele dingen, die er normaal misschien helemaal niet toe doen. Toen, die winter in West-Berlijn, zag en rook ik het allemaal in levenden lijve. Voor het eerst ervoer ik dat vrijheid bestond en daadwerkelijk mogelijk was. Het eerste wat ik heb gedaan, was een kerk binnengaan. Ik heb daar gebeden en een gift achtergelaten voor christenen in Bethlehem.”
Bracht het ook een ommekeer voor uzelf?
„Voor veel dingen geldt dat je de betekenis ervan pas achteraf ten volle beseft. Ja, dit was ook voor mij een keerpunt. Maar dat had ik toen nog niet in de gaten. Sterker nog: het eerste jaar na de ”Wende” heb ik als een jaar in de woestijn ervaren. Ik werd door vrienden in Frankfurt uitgenodigd en bleef daar drie maanden. Ik zag hoe de vrijheid in hen leefde, hoe toegewijd zij waren aan dingen die ze belangrijk vonden. Ze lieten me ook een compleet ander beeld van God zien. Ik voelde wel dat Hij met me bezig was, maar ik hield dat voor mezelf. Ik worstelde met de vraag: Waarom zou Hij mij liefhebben? Maar ook: Waarom zouden andere mensen mij aardig vinden? Dat maakte het ook lastig om relaties met anderen aan te gaan. Het was een heel lang proces.
Tot ik erachter kwam dat het ten diepste niet om mij gaat, of om wat mij beweegt. Maar om Hem. Als je een kind van God mag worden, wil je dat juist met anderen delen. Zeker omdat ik dat elke dag nog als een groot wonder ervaar. Het is in mijn beleving zelfs verkeerd om dat voor jezelf te houden. Het is nu mijn grootste vreugde om mijn weg met God te gaan. Tegelijkertijd vraag ik me nog steeds af: Wie ben ik nu eigenlijk?”
En wie is Anemone dan?
Anemone Rüger denkt lang na. Haar trekken verzachten zich. Nog altijd peinzend, proeft ze de vraag nóg eens, nu in haar moedertaal: „Wer ist Anemone?” Dan, door twee voorzichtige tranen heen, maar weer in het Engels: „Ik zou mezelf omschrijven aan de hand van de relatie die ik met God heb: bijzonder. Ik heb mijn weg heel lang alleen moeten gaan. Vrijwel zonder steun van familie, en met een gevoel van inferioriteit. Het heeft me veel tijd gekost om aan het leven te wennen. Nu mag ik weten dat ik in Gods ogen een koningsdochter ben. Ik heb toegang tot de Bron van het Leven Zélf. Daarvoor komt Hem alleen de eer toe.
Tegelijkertijd blijf ik ook Anemone, met alle dingen uit het verleden die ik met me meedraag. Ik wil nog altijd de beste zijn. Dat is een soort overlevingsstrategie. Soms lijkt het net of ik nog lid van de Communistische Partij ben. Dat zorgt er aan de andere kant ook voor dat ik ontzettend slecht tegen onrechtvaardigheid kan, zeker als het hulpeloze mensen betreft.
Ik vier mijn vrijheid. Maar de tocht ernaartoe was lang en vol levensgrote obstakels.”
Anemone Rüger
Anemone Rüger (1974) wordt geboren in Magdeburg, in het toenmalige Oost-Duitsland. Als 15-jarige maakt ze de val van de Berlijnse Muur mee en openen de poorten van de westerse wereld zich voor haar. Na haar studie tolk-vertaler verblijft ze een jaar in Israël, waar ze zich onder andere voor overlevenden van de Holocaust inzet. Daarna werkt ze vijftien jaar lang als tolk en pr-functionaris bij het Amerikaanse leger in Duitsland. Tegenwoordig zet Rüger zich in voor de Joodse gemeenschap in Oekraïne. Rüger is ongehuwd.