Christelijke literatuur mist echte dwarsdenkers
Terwijl de Boekenweek de schijnwerpers op dwarsdenkers en rebellen in de literatuur richt, blijft het in christelijke kring met een lampje zoeken naar schurende schrijvers.
Taboes doorbreken, een steen in de vijver gooien, tegen de stroom in roeien, dwars en vervelend zijn: tijdens de 85e Boekenweek –van 7 tot 15 maart– zijn alle ogen gericht op auteurs die niet schromen om rebels te zijn. Over het aanbod valt niet te klagen: de seculiere literatuur bracht tal van auteurs voort –van Multatuli en Annie M.G. Schmidt tot Aafke Romeijn– die het aandurfden de status quo ter discussie te stellen, venijnige kritiek te uiten en tegen heilige huisjes te schoppen. Het aantal non-conformistische auteurs in christelijke kring steekt daar schril bij af.
Toch kan het heilzaam zijn als er ook in christelijke kring wordt geschuurd tegen grote onderwerpen waarop in de achterliggende decennia zorgvuldig pastorale antwoorden werden geformuleerd. Zaken die vaak voetstoots worden aangenomen, blijken immers vaak bij nader inzien niet zo onomstotelijk als ze weleens worden voorgesteld. Juist in literatuur kan daar de vinger bij worden gelegd – zonder aanziens des persoons en met de mogelijkheid om te laten zien hoe de vork wél in de steel zit.
Waar zijn de auteurs die een steen in de gereformeerde vijver durven gooien?
Comfortzone
Ze sloot haar ogen. Toen ze ze weer opende, schrok hij van de ingehouden woede waarmee ze hem aankeek. „En vervolgens”, zei ze, „zouden we God kunnen danken voor mijn beginnend herstel. Is dat niet ongeveer uw voorstel?” *)
Christenen mogen dan belijden dat veel zaken in het leven nu eenmaal geen happy end hebben, wie een blik op de christelijke lectuur werpt, zou zomaar anders kunnen vermoeden. De vele romans die in de achterliggende decennia verschenen, geven blijk van een beproef concept van tal van christelijke auteurs: overspel, drugsgebruik en fraude houden de lezer honderden pagina’s lang in de greep, waarna in slechts enkele bladzijden een radicale ommekeer plaatsheeft. Eind goed, al goed.
”Lastminute-bekeringen” doen het goed in reformatorische romans – en dat is geen wonder. De boze buitenwereld verhoudt zich slecht tot het reformatorische milieu en leent zich daardoor prima als antagonist in een voor christenen verder herkenbaar decor.
Het is dan ook een thema dat christelijke auteurs graag lijken uit te buiten: de duivel die zijn klauwen door het venster van een reformatorische woning steekt, maar uiteindelijk met de staart tussen de benen moet vluchten. Na alle beproevingen wint het Licht het van de duisternis.
Dat in veel christelijke romans moeilijke situaties uiteindelijk op hun pootjes terecht komen, mag geen verrassing heten. De boodschap van genade voor de grootste der zondaren is de essentie van het christelijk geloof. De strijd tussen God en de duivel –het vrouwenzaad en het slangenzaad– laat zich bovendien goed uittekenen in een setting van ”wij tegen de boze buitenwereld”. Die sluit aan bij de waarschuwingen over de gevaren die buiten het ”erf des verbonds” op de loer liggen, maar haalt door zijn opzet de lezer niet uit zijn comfortzone. Het gaat immers over een ander, laat zien waar een leven zonder God toe leidt, maar toont ook de mogelijkheid tot behoud. Lezers van alle mogelijke theologische snit kunnen daar in meekomen.
De herkenbaarheid wordt nog eens extra vergroot doordat christelijke romans, in tegenstelling tot hun seculiere evenknieën, veelal niet shockeren – laat staan een aanval op het bestaande godsbeeld ontketenen. Vaak worden worstelingen met het godsbestuur zorgvuldig ingekapseld door een zielzorger die in allerijl wordt ingevlogen. Een vriendelijk woord of hand op de schouder doet niet zelden wonderen. Het past in een concept waarin boeken vooral zijn geschreven tot lering en vermaak. Wie ter verpozing leest, laaft zich niet graag aan een bron die aan de wortels van het bestaan doet schudden.
Worstelen met God
Hij zei waarschuwend: „God kan het winnen en dan kunt u het toch nog verliezen.”
„Ik ben niet bang”, zei ze koppig.
„Nee”, zei hij, „wees niet bang. Boven het onheil glimlacht God.”
Dat veel boeken in christelijke kring lezers niet uit hun comfortzone halen, heeft nóg een reden. Hoewel het christelijke volksdeel in de afgelopen decennia menig goede auteur voortbracht, slaagden velen van hen er niet in het literaire niveau van hun seculiere collega’s te halen. Is het in de brede seculiere vijver al moeilijk om met kop en schouders boven de concurrentie uit te steken, de christelijke vijver brengt nog veel minder literair talent voort.
Bovendien hebben uitgevers in christelijke kring veelal een andere missie: zij willen verantwoorde christelijke lectuur uitbrengen – bedoeld om te stichten en niet om te schuren. Een deel van het lezerspubliek zal boeken waarin met God wordt geworsteld –misschien zelfs met zeer onvoordelige afloop– niet waarderen.
Een onconventionele stijl of non-conformistische uitdrukking roept dan ook eerder vervreemding op onder lezers dan dat deze prikkelt. Worstelingen met God laten zich bovendien lastig uittekenen, áls het al opportuun wordt gevonden om ze onder woorden te brengen.
Misschien verklaart juist dát waarom worstelingen met God en het godsbestuur in christelijke kring nogal eens opduiken in –al dan niet fictieve– historische romans: de notie van een andere tijd en plaats roept geen vervreemding op, waardoor de soms existentiële worstelingen van een hoofdpersoon toch op veilige afstand van de lezer blijven.
Onconventionele bewoordingen
„Op de nieuwe aarde”, zei hij zacht, „zal ik God vragen zo’n akker voor Hem te mogen spitten, helemaal alleen. Ik zal spitten en niet moe worden.” Hij herhaalde: „Spitten en niet moe worden.”
De afgelopen decennia brachten maar weinig christelijke auteurs voort die de confrontatie met het reformatorische godsbeeld aandurfden. Slechts een enkele keer stak een auteur de kop op die wél het water in de gereformeerde vijver deed rimpelen. Opvallend genoeg hoefden de grote christelijke auteurs van toen ook niet direct op lovende kritieken te rekenen. Over ”De tornado” van Bé Nijenhuis, nu geroemd vanwege de grote thema’s en onconventionele bewoordingen, schreef De Waarheidsvriend in 1959 dat de roman „eerder oudtestamentisch dan nieuwtestamentisch” aandeed – kritiek die auteurs met een evangelische missie zich niet graag laten welgevallen.
Dat uitgever Kok het boek destijds als deel in een serie liet verschijnen, kon aanvankelijk ook niet op goedkeuring van de abonnees rekenen. Lezers konden sowieso maar moeilijk met Nijenhuis’ oeuvre overweg. Zijn persoonlijke missie om het literair besef van christelijke lezers wat op te poetsen en existentiële vragen niet uit de weg te gaan, riep eerder vervreemding dan herkenning op.
In dat opzicht is er in de 88 jaar sinds de eerste Boekenweek werd gehouden, nauwelijks iets veranderd. De behoefte aan verantwoorde ontspanning, angst voor de buitenwereld en huiver voor spot met het hoog-heilige lijken soms verlammend te werken onder auteurs, lezers en uitgevers.
En toch, wat schuurt, stemt tot nadenken. Een steen in de christelijke vijver kan heilzamer werken dan een mantel der liefde. De christelijke literatuur heeft dwarsdenkers, rebellen en scherpslijpers nodig die de rauwheid van het bestaan pijnlijk treffend onder woorden brengen. Niet in de taal die we gewend zijn te horen, maar die aansluit bij de uithoeken van het hart waarmee we niet te koop lopen. Met de vaste hoop om te mogen „slapen in de palm van Gods hand” (Nijenhuis) – al was het maar met een open einde.
*) De citaten zijn ontleend aan ”De tornado” van Bé Nijenhuis (uitg. Kok)