Promovendus Gert Leurdijk: Standenleer gaat terug op verlichte piëtist Lampe
De zogenoemde standenleer wortelt niet in het gezelschapsleven uit de negentiende eeuw, maar in de verlichte piëtist Lampe. „Het geestelijk leven heeft bij hem iets wetmatigs en voorspelbaars.”
Dat stelt G. H. (Gert) Leurdijk (1953) die maandag in Amsterdam promoveert op het proefschrift ”In het voetspoor van Lampe: gereformeerde piëtisten tussen Bremen en de Republiek in de eerste helft van de achttiende eeuw” (een uitgebreidere handelseditie verschijnt later). Leurdijk, secretaris van Stichting Studie Nadere Reformatie (SSNR), richt zich op de periode van ca. 1700-1750, de bloeiperiode van het gereformeerd piëtisme.
Lampe en veel van zijn leerlingen stonden open voor de geschriften van de Engelse puritein Richard Baxter, die een algemene verzoeningsleer combineerde met persoonlijke verkiezing. Sterk was de invloed van Johannes Coccejus, ook uit Bremen afkomstig. Leurdijk: „Deze legde de nadruk op de heilshistorische benadering van het verbond ten koste van de verkiezing. Veel van de volgelingen van Lampe waren te vinden in de kring van de zogenoemde ernstige coccejanen, die zich vooral oriënteerden op het geestelijke leven en de levensheiliging, kortom op een praktisch christendom.”
Planmatig
De promovendus stelt dat Herman Witsius en Lampe de door Coccejus uitgewerkte periodisering van de heilsgeschiedenis versmalden tot de individuele relatie met God. „De Bijbelse weergave van de geloofsweg kreeg de vorm van een systematische heilsweg. Lampe praktiseerde een uitgebreide classificatiemethode door vergaande onderscheidingen te maken tussen bekeerden, bekommerden en onbekeerden. Volgens prof. dr. W. J. van Asselt is de heilshistorische dynamiek van Coccejus bij Lampe en de lampeanen kwijtgeraakt en is er sprake van vergeestelijking van de heilsgeschiedenis. Het gevolg bij Lampe was een tamelijk planmatig, om niet te zeggen voorspelbaar, geestelijk leven.”
Leurdijk corrigeert Johan Blaauwendraad wanneer deze in zijn boek ”Het is ingewikkeld geworden” een systematische standenprediking dateert in de afgelopen anderhalve eeuw, met name in het gezelschapsleven. Leurdijk: „Het systeemdenken begint niet daar, maar bij Lampe en zijn volgelingen. Dat is een van de oorzaken van de afstand tussen Calvijn en het piëtisme in de achttiende eeuw, waar Graafland terecht op heeft gewezen.”
Vervolgonderzoek zou zich volgens hem moeten richten op de vraag of achter het uitvoerig beroep op de „habitus-actusleer” van Comrie wellicht onbewust, mogelijk via de „gezelschapstheologie”, de verbondsleer van Lampe en zijn volgelingen schuil gaat. „We lopen het gevaar om een bepaalde geloofsweg in Comrie of Van der Groe in te lezen als gevolg van een wensdenken. Terecht signaleerde Kohlbrugge in de negentiende eeuw een heilsordelijke distantie tussen de lampeaanse vroomheid in het Wuppertal en de theologie van het kruis van Luther.”
Toch wordt Lampe door huidige bevindelijk gereformeerden nauwelijks gelezen.
„Dat heeft te maken met de negatieve beeldvorming over hem. Hij verenigde de cartesiaanse, voetiaanse en coccejaanse traditie en bracht dat alles tot een bijzondere synthese. Bij zijn volgelingen is soms een van de onderstromen verzelfstandigd, zoals bijvoorbeeld de voetiaanse lijn bij Schortinghuis en Verschuir, die dan weer populair wordt in kringen van afgescheidenen, tot op de dag van vandaag.”
Het piëtisme is een reactie op de Verlichting, maar was er ook niet een omgekeerde invloed? Het denken van Lampe kenmerkt zich door een royale aandacht voor de mens.
„Hij is helemaal gefixeerd op de innerlijkheid. Lampe was voor vrijheid van theologisch onderzoek en ging vrij ver in de bestudering van de Bijbel, dankzij de cartesiaanse nadruk op de rede. Maar op het gebied van het geloofsleven was die speelruimte er veel minder. Die versmalling is hem kwalijk genomen in de negentiende eeuw, maar ook des te meer gewaardeerd door de Afscheiding. De heilsgeschiedenis wordt dan wel versmald tot de heilsorde.”
Een verlichte oudvader uit Bremen
Friedrich Adolphe Lampe (1683-1729) was afkomstig uit Bremen. Op de Synode van Dordrecht verdedigden de drie door Bremen afgevaardigde theologen een gematigde verzoenings- en verkiezingsleer. De Raad van Bremen gaf het drietal het advies om de strenge besluiten van Dordrecht te ondertekenen, „maar met de afspraak dat daar in Bremen niet volledig gevolg aan zou worden gegeven”, aldus Leurdijk. „Door deze ambivalentie kon Bremen het niet alleen goed houden met de lutheranen, maar ook met de meer polemische gereformeerde theologen in Bremen.” Lampe werd hoogleraar in Utrecht en eerste pastor van de Ansgariikerk te Bremen. Onder zijn leiding ontstond er in beide plaatsen een school van volgelingen, die zich kenmerkte door tolerantie met nadruk op vroomheid en wetenschap.