Column (Wim van Egdom): De collectant
Heel soms komt er in onze flat een collectant langs. Dat gebeurt zo weinig omdat de bewoner die hem of haar binnenlaat, ook moet toezien op z’n aftocht. Dit om indringers met kwade bedoelingen te voorkomen.
Op zomaar een middag wordt er aan m’n voordeur gebeld en meldt een collectant zich. Of ik iets over heb voor een vluchtelingenorganisatie. De jongen die om een gift vraagt, zal zo’n zestien of zeventien jaar oud zijn. Rustig en uiterst beleefd vertelt hij hoe de hulporganisatie waarvoor hij geld inzamelt vluchtelingen helpt. Door opvang in de regio, onder andere.
Maar ik ben niet in goeden doen en vind dat ik eens een keer streng moet zijn en gewoon „nee” moet zeggen. Dat doe ik, maar tijdens het gesprekje voel ik al dat het fout gaat. Met m’n domme gezicht vraag ik nog aan het joch of hij het erg vindt als ik een keertje oversla. Hij glimlacht en zegt dat hij nog genoeg deuren te gaan heeft. Dat is natuurlijk niet het antwoord dat ik wil horen. Ik wil bevestigd worden in m’n niet-geven. Als hij me ook nog bedankt voor m’n tijd, me een goede middag wenst en wegloopt, doe ik een ultieme poging om toch nog aardig gevonden te worden. „Veel succes!” roep ik hem na. Het schaamrood stijgt me naar de wangen terwijl ik het zeg.
Eenmaal weer achter m’n bureau begin ik een discussie met het beschuldigende stemmetje in m’n hoofd. Dat het hier niet gaat om een christelijke organisatie. En dat er toch vast wel veel aan de strijkstok blijft hangen bij zo’n grote hulpverlener. En dat ik al maandelijks aan een rijtje goede doelen geef. Allemaal onzinargumenten natuurlijk. Is hulpverlening door niet-christenen soms minder goed? En wat heb ik te maken met een strijkstok? Wordt dat argument niet veel te vaak gebruikt door mensen die niets willen geven? En wat hebben die vluchtelingen eraan dat ik aan andere goede doelen geef? En wat geef ik als volwassene eigenlijk voor een voorbeeld aan een puber die in plaats van in z’n vrije tijd wat bij te verdienen met een collectebus langs de deuren gaat?
Het wordt een verhitte discussie in m’n bovenkamer die met grote overmacht gewonnen wordt door dat stemmetje. Ieder argument wordt lekgeprikt, ik heb er na een halfuurtje niet één meer over.
Nog dagen staat op m’n netvlies het beeld van die jongen die wegloopt naar al die deuren die hij nog te gaan heeft. En steeds trek ik weer dezelfde conclusie: Ik heb op alle fronten gefaald.