„Jongere moet zien dat kerk en geloof belangrijk zijn”
Hoe kunnen kerkelijke gemeenten álle jongeren bereiken? Naar die vraag hebben de Christelijke Gereformeerde Kerken (CGK) onderzoek gedaan. Maar de oplossing is nog niet zo eenvoudig.

Toen synodepreses ds. J. G. Schenau hoorde dat vier op de tien twintigers in de CGK zondags niet naar de kerk gaan, schrok hij toch wel even. „Ernstig en verontrustend” noemde hij donderdag de cijfers uit het onderzoek van ”Visie op jongeren”. De vraag waar de Christelijke Gereformeerde Kerken voor staan, is dan ook: hoe bereik je deze jongeren?
Het onderzoek van de twee christelijke gereformeerde jongerenorganisaties LCJ en CGJO bestaat niet alleen uit donkere kleuren. Binnen de CGK wordt veel aan jeugdwerk gedaan, zegt ds. J. W. Moolhuizen uit Dedemsvaart. Hij is deputaat kerkjeugd en onderwijs en geeft op de generale synode in Nunspeet een toelichting op het onderzoek.
Vooral jongeren tot en met vijftien jaar zijn betrokken bij het jeugdwerk. „Maar naar mate de leeftijd stijgt, daalt de participatie”, weet ds. Moolhuizen. „Er zijn veel jongeren die op papier lid zijn, maar ze komen niet meer naar het jeugdwerk, naar de tweede dienst en ook niet naar de eerste dienst. Ze zijn uit zicht geraakt.”
Achter alle getallen zitten allerlei verhalen, zegt ds. Moolhuizen. Het blijkt moeilijk om jongeren de relevantie van geloof en kerk duidelijk te maken. „Ze hebben veel afleiding.”
Maar er zijn aanknopingspunten. „Jongeren hebben ook stress, angst om dingen te missen, ze hebben gevoelens van zinloosheid.”
De predikant vindt het belangrijk dat kerkenraden dit weten. „Dit moet hoog op de prioriteitenlijst staan. Jeugdwerkers moeten worden toegerust, hun verlangen moet worden opgewekt om jongeren die niet meer naar de kerk komen, op te zoeken.”
Dan mogen synodeleden vragen stellen over het rapport van deputaten kerkjeugd en onderwijs. Ds. C. C. den Hertog (Nijmegen) citeert uit het zojuist gepresenteerde onderzoek: „Jongeren raken we vooral ‘kwijt’ ergens in de studentenleeftijd en dan weten we ook niet waar ze zijn, we zien ze niet meer.”
In de studentenwereld is „echt wat gaande”, zegt de predikant. „Toen ik studeerde, was alles veel overzichtelijker. Heel veel studenten hebben tegenwoordig te maken met keuzestress, met overspanningsklachten.”
Ds. Den Hertog wil het werk onder studenten uitbreiden, maar daarvoor krijgt hij de handen niet op elkaar. Deputaat ds. H. Peet (Sliedrecht) legt uit: binnen het huidige budget zijn er geen mogelijkheden. En kerkenraden moeten hun verantwoordelijkheid nemen.
Dan is de synode toe aan het nemen van besluiten. Deputaten krijgen de opdracht om –formeel gezegd– „zich te richten op het ontwikkelen van een instrumentarium om kerken te helpen de jongeren die (dreigen) af (te) haken te bereiken.”
Op aangeven van ouderling W. Hijmissen (Lelystad) en ds. H. Polinder (Urk-Maranatha) gaan deputaten kijken naar de mogelijkheden om contacten te leggen met vrijgemaakt gereformeerde en protestants-christelijke koepelorganisaties voor voortgezet onderwijs. Die contacten zijn er al met reformatorische scholen.