De Vrijmaking van 1944: zegen of zonde?
Voor het eerst herdachten de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (GKV) en de Nederlands Gereformeerde Kerken (NGK) donderdag in Kampen samen de Vrijmaking van 1944. Het was vooral zoeken naar een goede weging van deze kerkscheuring. Was die nodig of onvermijdelijk, een zegen of een zonde?
Het is 11 augustus 1944, oorlogstijd, een week na de arrestatie van Anne Frank en een dag na het fusilleren van 23 medewerkers van de illegale protestantse krant Trouw. Honderden leden van de Gereformeerde Kerken in Nederland (GKN) komen bijeen in de Lutherse Kerk in Den Haag. Ze maken bezwaar tegen de afzetting van hoogleraar Klaas Schilder. Die leest de Acte van Vrijmaking voor en daarna maken zich binnen enkele weken tientalen kerken vrij van het gewraakte synodebesluit. Bijna 10 procent van de gereformeerden, zo’n tachtigduizend leden, beginnen energiek aan de opbouw van een nieuwe gemeenschap: de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt.
De Vrijmaking wilde geen afscheiding zijn, zegt prof. dr. E. A. de Boer, hoogleraar kerkgeschiedenis aan de Theologische Universiteit Kampen van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. „Maar Schilder koos er wel voor de Acte van Afscheiding van 1834 te imiteren. De taal van de Vrijmaking mengde zich met die van D-day en de bevrijding die op handen was. De vrijgemaakten werden de bevrijders van de kerk.”
De GKV zijn de betekenis van deze ”vrexit” wat kwijtgeraakt, vindt prof. De Boer. „Maar als we verder stroomopwaarts willen, moeten we toch terug naar deze versmalling.”
In de tijd na de Vrijmaking verandert de herinnering aan de scheuring. In de eerste tien jaar na 1944 is er vooral „de pijn van het loslaten van geloofsgenoten, maar ook verontwaardiging over het optreden van de ander.”
In de jaren zestig, de tijd waarin een scheuring binnen de GKV tot het ontstaan van de NGK leidt, wordt de Vrijmaking gezien als de weg van de Heere. Maar volgens prof. De Boer is er nu een „meer kritische houding” nodig. „We moeten ons verleden onder ogen zien. De geloofsbeleving, de daden van mensen maar ook de zonden.”
De Vrijmaking van 1944 was onvermijdelijk én onnodig, stelt dr. T. J. S. van Staalduine, predikant van de protestantse gemeente in Nijbroek, even later. Hij illustreert dat aan de hand van twee geschilpunten: de leer van de veronderstelde wedergeboorte en de vraag of een synode mag ingrijpen in plaatselijke kerken.
Dat de gereformeerde synode de kerken de leer van de veronderstelde wedergeboorte van Abraham Kuyper wilde opleggen, is volgens dr. Van Staalduine een „mythe”. De vraag was eerder of de verbondsmatige en de meer bevindelijke stromingen binnen de kerk naast elkaar konden blijven staan of dat een daarvan de boventoon zou moeten voeren.
Een tweede geschilpunt was de vraag of de synode mag ingrijpen in plaatselijke kerken. „De verantwoordelijkheid om samen één te zijn, gold zwaar.” Dat bleek bijvoorbeeld tijdens de kwestie-Geelkerken in 1926, over de sprekende slang in het paradijs. „De gedachte was dat de kerk niet mocht wegkijken.”
De Vrijmaking was volgens de predikant „onvermijdelijk” vanwege het onderlinge wantrouwen in de kerk. „Niets afwijkends werd meer verdragen.”
Aan de andere kant was de scheuring ook onnodig, stelt dr. Van Staalduine. „Niemand werd afgezet vanwege ketterij. Er was plek voor de latere vrijgemaakten geweest als de synode een andere mening niet als ongereformeerd had beschouwd.”
In de jaren na de Vrijmaking reiken de gereformeerden de GKV verschillende keren de hand. Zoals in 1967, waarin de gereformeerde synode schuld belijdt over de „broedertwist” met haar zusterkerk. „Maar de vrijgemaakten eisen steeds erkenning van hun zaak. Ze willen niet gedoogd worden, maar hun gelijk krijgen.”
De uitgestoken hand van de gereformeerden, die in 2004 opgaan in de Protestantse Kerk in Nederland, is nooit beantwoord. „Vraagt de schuldbelijdenis van de synodalen niet op zijn minst om te onderzoeken of er onheilig vuur op het altaar is geweest? Zou samen een streep zetten onder deze verdrietige geschiedenis nog mogelijk zijn?”
De gereformeerde theoloog dr. G. C. Berkouwer is synodepreses als dr. Schilder wordt geschorst en de Vrijmaking plaatsvindt. „Hij was een sleutelfiguur”, zegt de Kamper onderzoeker dr. D. van Keulen. „Maar eigenlijk wilde hij dat niet zijn. Zijn leven lang heeft hij daarmee geworsteld. De schorsing en scheuring hadden nooit mogen gebeuren. Berkouwer erkende medeverantwoordelijk te zijn. De Vrijmaking was voor hem een levenslang trauma.”
Een andere speler in het ontstaan van de Vrijmaking is Pieter Deddens. Hij wordt in 1946 hoogleraar aan de theologische opleiding van de GKV in Kampen. In zijn inaugurele rede betoogt hij dat als een meerdere vergadering een besluit neemt, plaatselijke kerken dat moeten ratificeren.
„Uiteraard moet zijn rede worden verstaan in het licht van de Vrijmaking”, vindt de Kamper docent kerkrecht dr. C. van den Broeke. „Maar er speelde meer. Deddens streed tegen independentisme. Hij vond dat er een tweede daad nodig was, namelijk de ratificering van besluiten door mindere vergaderingen. Anders heeft een besluit geen rechtskracht.”
De vrijgemaakte hoogleraar prof. J. Kamphuis wijst er later op dat artikel 31 van de Dordtse Kerkorde niet over ratificeren spreekt, maar over het „voor vast en bondig” houden van besluiten. Dr. Van den Broeke: „Kerkscheuringen vergroten kerkrechtelijke thema’s uit. Het recht heeft echter een dienende functie en is geen doel in zichzelf.”
Naast de visie op de kerk zijn verbond en doop centrale thema’s in de vrijgemaakt gereformeerde theologie. Het meest waardevolle dat de Kamper docent dr. R. T. te Velde uit zijn traditie heeft meegekregen, is de nadruk op de beloften van God. Daarin gaat het volgens hem niet om „het aanzeggen van een gerealiseerde stand van zaken, maar een toezegging die kracht heeft en in geloof vervulling krijgt.”
Deze sterke nadruk op de volstrekte betrouwbaarheid van Gods beloften leidde onder vrijgemaakten soms tot een „ongehoorde zekerheid”, zegt dr. Te Velde. „Maar de bedoeling is niet zelfoverschatting, maar het vaste geloof in Gods betrouwbaarheid.”
Deze vrijgemaakte visie kan volgens hem een „uitweg” bieden in de theologische discussies rond verkiezing en verbond in de gereformeerde gezindte. „Verkiezing en verbond staan náást elkaar. We moeten niet denken vanuit een gerealiseerde stand van zaken, maar vanuit de kracht van Gods Woord. Van verbondsautomatisme, de gedachte dat als je gedoopt bent het wel goed zit, mag geen sprake zijn. Maar als God werkt, gaat er wel degelijk iets gebeuren. Dit is een les die vrijgemaakten zelf ook ter harte moeten nemen.”
Vier Kamper docenten zoomen in op verschillende theologische thema’s die een belangrijke rol in de vrijgemaakte kerken spelen: heilshistorie (dr. K. van Bekkum), verbond (dr. J. M. Burger), het werk van de Geest (dr. A. van der Dussen) en diaconaat (dr. P. van de Kamp).
In vrijgemaakte kring was er lange tijd huiver om afzonderlijk aandacht te besteden aan het werk van de Heilige Geest, zegt dr. Van der Dussen. Dat kwam onder meer voort uit vrees voor ongezonde beleving, bevinding en subjectivisme.
Hij pleit aan de ene kant voor een „heilzame oriëntatie” op de Reformatie en de klassieke leer van de Geest. Tegelijk hielden de GKV in het verleden de „vaargeul” richting het evangelisch en charismatisch denken over het werk van de Geest „erg smal”. Is het bijvoorbeeld mogelijk dat de Heilige Geest mensen dromen of visioenen geeft, dus buiten het spreken van de Bijbel om? „We moeten de Geest niet begrenzen door te zeggen dat de Geest nóóit buiten de middelen om spreekt.”
Dr. Van de Kamp durft diaconaat geen rode draad in de geschiedenis van de vrijgemaakte kerken te noemen. „Het was een bescheiden onderdeel in het levensverhaal van de GKV.”
In de eerste decennia na de Vrijmaking was er veel verzet tegen de opbouw van de verzorgingsstaat door de overheid. Armenzorg was vooral een taak van de diaconie en de familie.
In de loop der jaren bleek de overheid echter veel „neutraler” dan de vrijgemaakte voormannen dachten. Ondertussen maakten kerkleden dankbaar gebruik van de verzorgingsstaat. Ze hadden geen boodschap aan de „domineesdiscussies”. Ook door de regeringsdeelname van de ChristenUnie vanaf 2006 kantelde het beeld.
De GKV ontwikkelden zich volgens dr. Van de Kamp van kerken met een diaconie naar missionaire diaconale kerken die relevant willen zijn voor hun omgeving.
Dr. J. M. de Jong, die in juni promoveerde aan de Theologische Universiteit Kampen, spreekt over de idealen van de vrijgemaakten. Hij vergelijkt die met de bouw van de „betonnen” Bijlmermeer in Amsterdam. Dr. De Jong vindt dat de vrijgemaakte kerken best wat trotser mogen zijn op hun verleden. „En dankbaar voor het Evangelie dat al die tijd heeft geklonken.”
In de Vrijmaking van 1944 liggen het zoet en het bitter dicht bij elkaar, concludeert historicus prof. dr. G. Harinck in het donderdag gepresenteerde boek ”Huis van de Vrijmaking. 75 jaar gereformeerd-vrijgemaakt leven in beeld en woord” (uitg. Vuurbaak). „Met duizend draden zijn vrijgemaakten, of men nu bleef of vertrok, blijvend verbonden met een kerk die –zoals beoogd– als de vuurhaard van heel hun leven functioneerde, waaraan ze zich warmen, maar ook schroeien konden.”
In het fotoboek wordt het vrijgemaakte leven in 75 thema’s beschreven, zoals de kerkelijke bladen, het eigen jargon, de liturgie, de Schooldag in Kampen en vrijgemaakte vakantiereizen.
Tussendoor staan er interviews met 75-jarigen uit de GKV en de NGK, de twee „appartementen” onder het ene dak van het vrijgemaakte huis.