Column: Doe het uurloon van de loodgieter maar
Moj je d’r nog wâ veur hebben, vroeg de bewaarder van de schatkist na dominees belangwekkende verhandeling op de jaarvergadering van de gezamenlijke verenigingen te A. Wellicht een stil beroep op diens bescheidenheid. Spreker was bovendien zojuist nog van leer getrokken tegen de demon der hebzucht. Quasi nonchalant antwoordde hij: „Het uurloon van de loodgieter en laat de voorrijkosten maar zitten.” Het geval wilde dat de penningmeester dit ambacht uitoefende.
Ervaring van jaren heeft regelmatige sprekers geleerd het heikele punt van de vergoeding aan te snijden zodra de uitnodiging binnenkomt. Soms schrikt de bellende of mailende functionaris daarvan. Hij leeft in de veronderstelling dat dominees van de wind leven, hun auto’s op water lopen en God wel voor Zijn knechten zorgt, zodat een fooi volstaat. Geschrokken vraagt hij of het voor minder kan, want het zijn schrale tijden voor het vereninigingsverband. Is dominee niet te vermurwen, dan wil hij eerst intern overleggen. Mogelijk hoort men na deze onplezierige onderhandelingen niets meer.
Mijn graag gehoorde collega X viel de eer te beurt op te mogen treden te Y. En of hij dan over een zorgvuldig door het bestuur aangedragen onderwerp zijn wijsheden ten beste wilde geven. Hij bewilligde in dat verzoek en was er dagen druk mee. De afstand naar Y was ver, heel ver, maar ook dat woog geenszins op tegen de hoge eer in Y te mogen aantreden. Dat moet ook het bestuur gedacht hebben. Het moment van de transactie brak aan. Dominee werd na geleverde inspanning in vele toonaarden bedankt. „Wat wij u nu meegeven, staat in geen verhouding tot de door u geleverde prestatie”, sprak de voorzitter bescheiden. Een enveloppe kwam tevoorschijn, waarbij de goede man een gezicht trok van: „God heeft de blijmoedige gever lief.”
De ontvanger maakte een kleine buiging. Een mengeling van teleurstelling, droefenis, schaamte en ergernis vochten om voorrang op dominees gelaat, toen eenmaal thuis het honorarium tevoorschijn kwam: 30 euro. Enkele dagen later belde de voorzitter van Y weer. Was de enveloppe een vergissing? De man stak van wal: „Wij denken met genoegen terug aan de avond met u in ons midden.” Ik ook, dacht de spreker, lichtelijk geïrriteerd. „Kunnen wij een afspraak maken voor volgend jaar? Het is weliswaar nog ver weg, maar…” „Des te beter”, onderbrak dominee hem, „dan kan ik nu al gaan sparen voor de reis.”
Mocht iemand mij na geleverde sprekersarbeid vragen: „Moj je d’r nog wâ veur hebben?!” Ik zal quasi nonchalant antwoorden: „Doe het uurloon van de loodgieter maar.”