Vechten voor vrede in de jungle
In grote delen van Colombia is het nog altijd onrustig. Maar de bevolking geeft niet op. In de jungle van Choco zetten 124 Afro-Colombiaanse gemeenschappen zich onvermoeibaar in voor de verdediging van hun land, hun rechten en de vrede.
De avond valt in Tangui. Dit dorpje ligt diep in de jungle aan de Atrato, een majestueuze rivier in het Colombiaanse departement Choco. Kinderen schoppen joelend een bal van vuilwit schuimplastic in het rond, terwijl wat vrouwen de dag doornemen, zittend op het stoepje voor hun huizen van hout en golfplaatdaken.
Het ziet er vredig uit, maar dat is schijn, vertelt Juana, een van de vrouwen. „Het is iets rustiger sinds de FARC is vertrokken, maar andere gewapende groepen zijn gebleven, of erbij gekomen. We leven nog steeds met angst.”
Ze gebaart naar de dichte jungle achter het dorpje. Daar, op weinig kilometers afstand, regeert de wet van de gewapende groepen, zoals de rebellen van ELN en paramilitaire groeperingen. Ze bevechten elkaar om de controle over de illegale mijnbouw van goud, de lucratiefste handel van dit gebied. Daarbij dienen de vele rivieren van Choco als smokkelroutes voor drugs en meer wat het daglicht niet verdraagt.
Extremen
Choco is een regio van extremen. Het is een van de gebieden op de planeet met de meeste biodiversiteit, en naar verluidt de meeste regenval ter wereld. Het is ook de armste regio van Colombia, waar de overheid meer uitblinkt in corruptie dan in aanwezigheid. Dorpen zoals Tangui moeten het doen zonder schoon drinkwater of een riool –voor beide is er de rivier– en met slechts een paar uur stroom per dag, afkomstig van een generator.
En Choco behoort tot de regio’s die het meest zijn getroffen door het gewapende conflict dat Colombia een halve eeuw in zijn greep hield. De FARC en andere gewapende groepen bevochten elkaar en het Colombiaanse leger, en terroriseerden de bevolking. Tal van bewoners raakten ontheemd, en elke familie heeft wel een slachtoffer in haar gelederen.
Speciaal programma
Bij het sluiten van het vredesakkoord met de FARC eind 2016 werd Choco daarom aangewezen als een van de regio’s waar een speciaal ontwikkelingsprogramma zou worden opgezet, met plannen voor de aanleg van infrastructuur en basale voorzieningen zoals zorg en onderwijs. Kortom, een actieve overheidsrol voor een gebied dat traditioneel is geregeerd door wetteloosheid.
Van de uitvoering van de akkoorden is de afgelopen twee jaar echter weinig terechtgekomen. De eind juni gekozen rechtse president Ivan Duque is een uitgesproken tegenstander van de deal en van zijn regering valt dan ook weinig te verwachten wat betreft de uitvoering ervan. Volgens het jongste rapport van het Kroc, het instituut dat de uitvoering van de vredesakkoorden bewaakt, is slechts 22 procent van de 578 punten uit de overeenkomsten gerealiseerd.
Gelukkig zijn de inwoners van Choco ook de strijdbaarste van Colombia. Gewend aan een overheid die haar beloften nooit nakomt, namen ze het heft in eigen hand voor de vrede in hun territorium. Verenigd in Cocomacia, (afkorting van Overkoepelende Gemeenteraad van de Vereniging van Boeren van de Atrato) gingen 124 Afro-Colombiaanse gemeenschappen zelf aan de slag met een actieplan voor vrede in Choco.
Projecten
Hun tienjarenplan voorziet in projecten voor onderwijs, mensenrechten, werkgelegenheid, gendergelijkheid en zelfbestuur, onder andere, met voor elk onderdeel een comité van afgevaardigden dat voltijds werkt aan de uitvoering van de plannen vanuit het kantoor van de organisatie in Quibdo, hoofdstad van Choco. Zo trekken ze naar de gemeenschappen om les te geven over mensenrechten en emancipatie, hebben ze hun eigen mechanismen voor het omgaan met de dreigingen van gewapende groepen, en evalueren ze eens per jaar de resultaten met afgevaardigden van alle 124 gemeenschappen in een gemeenschappelijke vergadering.
„Het zijn dezelfde doelen als waar we altijd al voor gestreden hebben –verdediging, controle en bestuur van ons leefgebied– maar dan aangepast aan de nieuwe context van het vredesakkoord”, zegt Rosendo Blandon Cordoba, voorzitter van Cocomacia. Een wolkbreuk op het golfplaten dak van zijn werkkamer maakt zijn woorden bijna onverstaanbaar.
Nu strijdt de organisatie al sinds 1982 voor de erkenning van haar identiteit als Afro-Colombiaans volk, en voor de rechten die koloniale regeringen hun eeuwenlang ontzegden. Het overgrote deel van de Chocoano’s stamt af van Afrikaanse slaven, een kleiner deel is inheems. Beide bevolkingsgroepen leden zwaar onder het Colombiaanse conflict, wonend in afgelegen dorpsgemeenschappen, van oudsher genegeerd door de overheid.
Missionarissen
Het waren rooms-katholieke missionarissen die begin jaren tachtig de gemeenschappen aanspoorden om zich te organiseren in de strijd voor hun erkenning. „Begin jaren tachtig begonnen vreemden in ons territorium in het wilde weg bomen te kappen, zonder toestemming van de overheid. Een missionaris van de claretijnen, priester Camilo de la Torre, leerde ons hoe we ons konden organiseren om onze rechten op te eisen”, vertelt Julia Mena Moreno, een van de vrouwen van de afdeling gendergelijkheid van Cocomacia. „Zo leerden de missionarissen ons lezen met alfabetiseringslessen en hielpen ze met het oprichten van gemeenschapswinkels en apotheken, want veel basale goederen ontbraken in die tijd.”
Cocomacia is opvallend geëmancipeerd, binnen een cultuur die berucht is om haar hardnekkige machismo. De vrouwen zijn vanaf het begin betrokken bij de organisatie, en maken inmiddels een verplichte 30 procent uit van de directieraad, zegt Moreno. „De vrouw was lange tijd ondergeschikt in onze samenleving. Maar nu beginnen de mannen steeds meer te begrijpen dat wij ook een stem hebben, dat problemen opgelost kunnen worden door te praten, in plaats van met geweld.”
Wapenfeit
Het belangrijkste wapenfeit van de organisatie is de erkenning van het land dat ze sinds eeuwen bewonen. In 1997 kreeg Cocomacia 700.000 hectare collectieve grond toegekend van de overheid, na vele jaren van strijd voor erkenning van de zwarte bevolking van Colombia. De collectieve landtitel geeft de gemeenschappen het recht op zelfbestuur, in ruil voor de plicht om de natuur van hun grondgebied te beschermen.
Ook voor de dreiging van de gewapende groepen heeft de organisatie haar geheel eigen aanpak. „Wanneer een gemeenschapslid, meestal een leider, in gevaar is, roept de organisatie de gehele gemeenschap bij elkaar voor een vergadering, om als één man achter de bedreigde persoon te gaan staan. Daarbij wordt er met hulp van de Rooms-Katholieke Kerk contact gezocht met de bewuste gewapende groep en de dialoog aangegaan, om de dreiging af te wenden”, vertelt Alexander Rodriguez, juridisch adviseur van Cocomacia.
„Wanneer we uitleggen dat we als zwarte gemeenschappen etnische autoriteit hebben in dit gebied, respecteert de guerrilla dat doorgaans. Daarbij kunnen ze zich wel tegen één leider keren, maar niet tegen een hele gemeenschap. Nooit is het na onze interventies tot geweld gekomen.”
Ook tijdens de hoogtijdagen van het conflict wierp die collectieve, vreedzame aanpak vruchten af. Zoals in 2003, toen als gevolg va het gewapend conflict de rivier onbevaarbaar was, waarmee gemeenschappen afgesloten raakten van de buitenwereld. Het antwoord van Cocomacia was om de rivier op te gaan met een kleine vloot van schepen en motorbootjes, waarbij gaandeweg andere bootjes zich aansloten. Op die vreedzame manier wisten ze de rivier weer vrij te maken, en de situatie van conflict iets te verzachten.
Tegenslagen
Tegenslagen waren er ook. De gemeenschapswinkels die ze bevoorraden om van de buitenwereld afgesneden gemeenschappen leefbaar te houden, werden geplunderd door de guerrilla waardoor gemeenschappen toch wegtrokken, bij gebrek aan voedsel. En door de jaren heen heeft de organisatie vele doden moeten betreuren, zegt Blandon Cordoba.
Maar van de strijd opgeven heeft de organisatie nooit willen weten. „Door een eenheid te vormen hebben we ons kunnen verdedigen tegen alle dreigingen in ons leefgebied, ondanks alle hindernissen”, zegt Blandon Cordoba. „Op die manier hebben we kunnen voorkomen dat hele dorpen leegliepen. En vermoedelijk ook veel levens gered, daar ben ik zeker van.”