Ratzinger kwam weer terug bij doopleer Vroege Kerk
De reformatorische leerkracht Matthijs van Ittersum promoveerde vorige maand op een onderzoek naar de aspecten van Augustinus’ doopleer in de doopleer van de voormalige paus Joseph Ratzinger. Als zodanig is het een gewaagde onderneming om invloed van iemand aan te wijzen.
Overeenkomsten tussen de benadering van de ene theoloog en de andere theoloog behoeven immers niet altijd op een invloed van de ene op de andere te wijzen. Daarom denk ik dat het uiteindelijk meer de bedoeling was om overeenkomsten tussen beide theologen aan te wijzen.
Dit leidt tot een eenvoudige opzet van het onderzoek. In het eerste gedeelte wordt uitvoerig de ontwikkeling van de doopleer van Ratzinger onderzocht. Het blijkt dat hij zich aanvankelijk in de lijn van de traditie van de Vroege Kerk bewoog, dat hij later meer onder de invloed was van moderne theologie en dat hij later toch weer terugbewoog naar de doopleer van de Vroege Kerk.
Voor reformatorische christenen komen in dit gedeelte tal van inzichten voor die een verrijking van de doopleer zouden kunnen betekenen. In de grote traditie van de kerk werd de doop verbonden met Christus, het sterven en opstaan met Hem. Ook heeft de doop een uitdrukkelijke betekenis voor het behoren tot de kerk als lichaam van Christus. In het algemeen kan men zeggen dat sacrament, kerk, doop en geloof een eenheid vormden in het klassieke katholieke denken. Onder de invloed van moderniteit is de betekenis van de doop in de gereformeerde gezindte vaak gereduceerd tot een objectief verbond.
Hierna wordt de doopleer van Augustinus besproken. Al lezend komt dan de vraag naar boven of hiermee wel een vergelijking met Ratzinger te maken valt, omdat Augustinus in een heel andere situatie leefde en theologiseerde. Van Augustinus wordt veel sterker de wisselwerking tussen zijn theologie en zijn omgeving beschreven dan bij Ratzinger.
De kerkvader ontwikkelde zijn doopleer in de context van donatisme en pelagianisme. In de donatistische context maakt Augustinus duidelijk dat de effectiviteit van het sacrament niet afhangt van de reinheid van de bedienaar. Dan zouden we ook nooit zeker zijn over de status van de doop van onze kinderen. Voor Augustinus is het ook van groot belang dat de doop geen effect heeft buiten de gemeenschap van Gods volk.
In het geding met Pelagius en zijn aanhangers benadrukte Augustinus sterk de leer van de erfzonde. Kinderen erven niet de genade van hun ouders, maar zij erven de zonde. Daarom is het voor hen nodig om gedoopt te worden om in Gods koninkrijk binnen te kunnen gaan.
Na deze beide beschrijvende gedeelten wordt een korte vergelijking gemaakt tussen Ratzinger en Augustinus. Van Ittersum concludeert dan dat Augustinus persoonlijker is dan Ratzinger. Terwijl Augustinus de nadruk legt op het persoonlijk heil van de vergeving van de zonden, benadert Ratzinger het heil vanuit een kerkelijk perspectief. Voor Ratzinger is het heil vooral een behoren tot een gemeenschap. Als keerzijde daarvan benadrukt hij dat door het lidmaatschap van de gemeenschap van de kerk het individualisme wordt gedood.
Juist op dit punt zou het onderzoek een spade dieper hebben mogen spitten. De promovendus ziet de verhouding tussen Augustinus en Ratzinger in kwantitatieve verhoudingen, zodat hij spreekt over meer en minder. Mijn vraag is echter of we hier niet te maken hebben met een kwalitatief verschil in structuur bij beide theologen: we zouden kunnen zeggen dat bij Augustinus de verticale dimensie functioneert, terwijl Ratzinger inzet op de horizontale dimensie.
We zijn de promovendus erkentelijk voor een onderzoek dat ons op tal van manieren opscherpt om de doop opnieuw als een realiteit te beleven.
Baptism in the Tradition of Augustine? The Theology of Joseph Ratzinger with Respect to Baptism, Matthijs van Ittersum; uitg. in eigen beheer (te bestellen via m.van.ittersum@solcon.nl); 263 blz.; € 15,00.