„Theoloog van Ruler verdiept gesprek tussen protestanten en evangelischen”
De beweeglijke theologie van A. A. van Ruler, waarin kerk, wereld én Geest nauw verbonden zijn, verdiept het gesprek tussen protestanten en evangelischen, vindt dr. B. Plaisier. „De gesprekken in deze nieuwe oecumene hebben meer perspectieven en zijn urgenter dan die van de traditionele oecumene.”
Dat zei hij tijdens de presentatie van een nieuw deel in het Verzameld Werk van de hervormde theoloog A. A. van Ruler (1908-1970), vrijdag in Hilversum. Het gaat om deel 5B ”Kerkorde, kerkrecht, ambt” onder redactie van dr. P. van den Heuvel, dr. D. van Keulen en drs. J. Stelwagen. Het is het eerste deel van drie banden die samen Van Rulers leer van de kerk zullen omvatten.
Volgens dr. Plaisier, voormalig scriba van de Protestantse Kerk in Nederland, gaf Van Rulers apostolaatstheologie een nieuw elan in de naoorlogse Hervormde Kerk. „Hij sprak niet van zending maar van apostolaat. De nadruk lag niet meer op wat mensen in hun zendingswerk doen, maar op wat God doet. In feite is het wezen van de kerk een functie: zij is dienstbaar aan Gods bezigheid.”
Tegelijk waarschuwde Van Ruler voor een theologie waarin „de gestalte van de kerk verdampt en het instituut als een last wordt gezien.” „Apostolair was er alle aandacht voor cultuur, de staat, de samenlevingsvragen. Maar het kon niet zonder aandacht voor het hart van de mens, voor het werk van de Geest en de gaven die Hij ons schenkt.”
Dr. C. van den Broeke, universitair hoofddocent in Kampen en Amsterdam, stelde dat de kerkorde bij Van Ruler geworteld is in de dienst van Woord en sacrament ten dienste van de wereld. Vandaar dat Van Ruler de nadruk legde op de verschillende „organen van bijstand. De kerk laat zich door de organen van bijstand inschakelen in het Koninkrijk van God.”
Toch heeft Van Ruler volgens Van den Broeke oog voor het machtsmisbruik in de kerk en door de „kerkelijke bobo’s. „Van Ruler stelt dat de wegen en daden Gods gevaarlijk worden, wanneer zij een volledig menselijke gestalte krijgen. Als Christus in het kerkrecht komt, kan Hij de antichrist worden.”
Van Ruler noemt de kerkorde het steigerwerk rondom de kerk. „Een gebouw behoeft renovatie en soms klinkt een klaaglied over het machtsmisbruik. In het kerkrecht gaat het om niets minder dan heilige zaken. Juist daarom moet de kerk niet alleen heilig, maar ook veilig zijn.”
Dr. Van den Heuvel wees op een „gevoelig” punt: de kerkordeteksten over het apostolaat zijn wel door de Hervormde Kerk aanvaard, maar daarmee nog niet de achterliggende visie van Van Ruler. „Wat kerkordelijk gezien de kern van het apostolaat moest worden, is onhelder gebleven. Van Ruler beriep zich herhaaldelijk op Hendrik Kraemer, maar deze gebruikte die uitdrukkingen nauwelijks. Kraemer heeft duidelijk een andere visie op het apostolaat dan Van Ruler. Van Ruler schrijft daar nergens over. Het lijkt er op dat de verschillen zijn toegedekt om het aanvaarden van de kerkorde niet in gevaar te brengen.”
Rome
Drs. Stelwagen wees op Van Ruler vriendschappelijke betrekkingen met rooms-katholieken. „Hij trok met de rooms-katholieke hoogleraar Hans Weterman het land door om over Rome en Reformatie te spreken. Hij zei in een interview: „Rome is belangrijk. Laten we van de twee kerken één maken.”
Dr. M. Gosker, oecumenisch theoloog en predikant, belichtte de relatie tussen Van Ruler en het ambt. „Het ambt komt bij Van Ruler niet van onder op, maar van God uit. De diepste wortel van het ambt ligt in de uitverkiezing. God gebruikt een mens in Zijn dienst om Zijn werk op aarde te doen. Protestanten blijven altijd balanceren tussen laagkerkelijke, functionele en hoogliturgische, meer oecumenisch getinte ambtsopvattingen.”
Het echte oecumenische is volgens Van Ruler: Slechts één kerk willen, maar maak er geen bedwelmend drankje van. Dr. Gosker: „Van Ruler heeft zich veelvuldig met de vragen die Rome bij de Reformatie op tafel legde, bezig gehouden. De Reformatie was geen verhuizing, maar een grote schoonmaak. Het doel van de oecumene moest zijn: één katholieke kerk in Nederland. Maar dat zou nog veel voeten in de aarde hebben. Hij pleitte met volle overtuiging voor de katholiciteit van de Reformatie, want anders zou de kerk van de Reformatie op een dood spoor raken.”
Van de vrouw in het ambt was Van Ruler geen pleitbezorger, zo merkte dr. Gosker op. „Het onderwerp had zijn hart niet. Hij dacht dat het probleem van de vrouwelijke theologiestudenten, die er natuurlijk al waren, opgelost kon worden door ze in een bediening te stellen en dus buiten het ambt te houden. Hij kon in zijn werk enerzijds de vrouw als vrouw ophemelen en tegelijk het ambt voor haar gesloten houden. Ik vind dat een akelig tweesporenbeleid.”