Cultuur & boeken

Philippe Claudel schreef parabel over vluchtelingenprobleem

Literatuur moet als een kiezelsteentje in je schoen zijn, vindt bestsellerauteur Philippe Claudel. Met zijn nieuwe boek ”Archipel van de hond” schuift hij ons een heel ongemakkelijk exemplaar in de schoenen.

Esther Karels-Boonzaaijer
12 November 2018 14:48Gewijzigd op 16 November 2020 14:36
beeld christianrefugeerelief.com
beeld christianrefugeerelief.com

Om gelijk duidelijk te zijn: dit is geen boek om even fijn te ontspannen. Het is een parabel over het vluchtelingenprobleem en Claudel heeft een pijnlijke boodschap. De eerste zinnen zetten gelijk de toon. „Jullie begeren goud en verspreiden as. Jullie besmeuren de schoonheid, onteren de onschuld. Jullie laten overal modder stromen. Haat is jullie voedsel, onverschilligheid jullie kompas.”

De zinnen zijn enigszins cryptisch. Eigenlijk moet je ze nog een keer lezen als je het boek uit hebt. Dan wordt duidelijk wat Claudel bedoelt en wie hij aanspreekt. ”Jullie”, dat zijn wij, de mensen in Fort Europa. Dagelijks spoelen er lichamen aan op onze stranden en inmiddels vonden duizenden de dood in de zee. We zijn in de ban van geld en vermeerderen onze morele schuld. We houden mooie façades in stand, zoeken zondebokken en zijn doodsbang onze welvaart te moeten inleveren. Het is een harde waarheid en Claudel schreef er een pessimistisch boek over.

Het verhaal speelt zich af op een fictief eiland dat deel uitmaakt van de Archipel van de hond. Op de kaart kun je in de eilandengroep namelijk de opengesperde bek van een hond herkennen. Hoewel de huizen op het eiland ironisch genoeg tot het werelderfgoed behoren is het leven er geen pretje. De winters zijn ijzig koud, de zomers verstikkend heet en op de achtergrond hoor je het gegrom en gebrom van vulkaan De Brau. Alle personages in het boek worden met een hoofdletter aangeduid, ze staan voor maatschappelijke categorieën: de Pastoor, de Dokter, de Commissaris.

Op een vroege morgen ontdekt een oude vrouw de dode lichamen van drie zwarte mannen op het strand. De Dokter en de Burgermeester worden op de hoogte gesteld. Zij zitten behoorlijk in hun maag met deze vondst. Voor alles moet voorkomen worden dat de media er lucht van krijgen. Het eiland is namelijk bezig met een ambitieus Thermenproject, bedoeld om toeristen naar het eiland te lokken. Aangezien er al diverse getuigen zijn, is de prangende vraag: hoe kunnen we ons zo snel mogelijk van de lichamen ontdoen en geen negatieve publiciteit creëren?

De Onderwijzer is de enige die protesteert. Hij wil de zaak uitzoeken, de waarheid boven tafel krijgen. In zijn eentje gaat hij op onderzoek uit en ontdekt dat de vissers van het eiland betrokken zijn bij mensenhandel en desnoods een deel van de menselijke lading in zee dumpen als dat zo uitkomt.

De Onderwijzer is de enige persoon die niet van het eiland komt en de bewoners minachten hem. Een vergelijking met de gelijkenis van de barmhartige Samaritaan dringt zich op. In deze gelijkenis zijn er hooggeplaatste personen die de ongelukkige man niet willen zien, maar is er iemand van buitenaf die zich wel ontfermt. De Onderwijzer is zo iemand en dat komt hem duur te staan.

Om te voorkomen dat het kuuroordproject definitief in duigen valt moet hij uitgeschakeld worden. Een meisje uit zijn klas legt een vals getuigenis af: de Onderwijzer zou haar betast hebben. Al zou het hele verhaal niet waar zijn, het kwaad is geschied. Hier refereert Claudel aan het #MeToo-gebeuren. De Onderwijzer wordt gevangengezet. De mensenmassa op het plein wil zogenaamd gerechtigheid, in feite ruiken ze sensatie, bloed. „Ongetwijfeld was het dezelfde koorts waar eertijds het publiek bij het schavot aan leed.”

Daarna wast men de handen in onschuld, de zaak lijkt opgelost en het leven zou zijn gewone gang weer kunnen gaan. Dat gebeurt niet, het is alsof er een vloek op het eiland rust. De jaarlijkse tonijnvangst mislukt, de vulkaan barst uit, de mensen zijn achterdochtig en maken elkaar verwijten. Het wordt een hel op aarde. Een belangrijk, en Bijbels, kenmerk hiervan is dat het geweten van de mensen knaagt: „„Uw nieuwe huurder’”. Hij tikte met zijn wijsvinger tegen zijn schedel. „Hij gaat nooit meer weg.””

De Pastoor en met hem de kerk komen er bij Claudel slecht van af. De Pastoor is een laffe, schijnheilige figuur, de kerk een waardeloos instituut. Andere personages, zoals de altijd dronken Commissaris, doen het nog slechter, dat is een schrale troost. Tegelijk is het verbazingwekkend dat Claudel heel Bijbelse waarheden verkondigt. „Denkt u dat de mens het fijn vindt als je hem een spiegel voorhoudt en hem zijn lelijkheid toont? Niemand ziet zichzelf zoals hij is, en als je jezelf ontdekt, is dat onverdraaglijk!” Ook is het opvallend dat zijn boeken gretig aftrek vinden. Qua verhaal is ”De Archipel van de hond” namelijk niet bijzonder, de personages zijn afstotend en de boodschap ronduit deprimerend: We zijn schuldig, we weten het en we leven gewoon door. Maar, profeteert Claudel, het kwaad zal zichzelf straffen.

Boekgegevens

”Archipel van de hond”, Philippe Claudel (vert. Manik Sarkar); uitg. De Bezige Bij, Amsterdam, 2018; ISBN 978 94 031 2540 4; 288 blz.; € 21,99.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer