Op 19 september 1914 brandde de kathedraal van Reims
Zelden bracht een militaire aanval op een historisch gebouw in de westerse wereld zo’n storm van verontwaardiging teweeg. Op 19 september 1914 zette een Duitse bommenregen de gotische kathedraal in het Franse Reims in lichterlaaie.
Nog geen twee maanden daarvoor, op 28 juli, was de Eerste Wereldoorlog uitgebroken. De Duitse troepen leken onstuitbaar. Berichten over ongekende verwoestingen in België –de brand in de beroemde bibliotheek van Leuven bijvoorbeeld– deden, begin september, ook Frankrijk het ergste vrezen. Zouden de Duitsers binnenkort Parijs bereiken, met alle gevolgen van dien?
Wat nog maar weinigen verwacht hadden, gebeurde echter: tijdens de (eerste) slag bij de rivier de Marne, van 5 tot 12 september 1914, werd het Duitse leger tot stilstand gebracht. Franse auteurs spraken van het „wonder aan de Marne”, dat op 13 september dan ook met een grootse processie in Parijs werd gevierd. De veldslag vormde overigens het begin van een uitzichtsloze loopgravenoorlog, die tot 1918 zou duren en miljoenen soldaten het leven kostte.
Uitkijkpunt
In de dagen die volgden, gebeurde er evenwel iets dat de westerse (cultuur)wereld op haar grondvesten deed schudden. Thomas W. Gaehtgens, de 78-jarige oprichter van het Deutsches Forum für Kunstgeschichte in Parijs, omschrijft het met drie woordjes: „De kathedraal brandt.”
Van Gaehtgens’ hand verscheen dit jaar het boek ”Reims on Fire: War and Reconciliation Between France and Germany” (Getty Research Institute, Los Angeles). Inmiddels zag bij C. H. Beck in München een –schitterende– Duitse editie het licht, met een titel die de lading eigenlijk beter dekt: ”Die brennende Kathedrale: Eine Geschichte aus dem Ersten Weltkrieg”. Want om die brandende kathedraal, de Notre-Dame van Reims, draait het in deze boeiende studie.
Noodgedwongen hadden de Duitse troepen zich op 12 september 1914, na de nederlaag bij de Marne, bij het Noord-Franse Reims teruggetrokken. Daar bezetten zij de Franse verdedigingsforten die buiten de stad lagen.
De volgende ochtend keerden tot vreugde van de inwoners ook de Franse militairen naar Reims terug. Om de stad te kunnen verdedigen, betrokken zij ook stellingen in de omgeving van de Notre-Dame én richtten zij een uitkijkpunt in de noordelijke toren van het dertiende-eeuwse bedehuis in. Hoewel dit al snel onbruikbaar bleek, zouden er Franse militairen in de toren zijn gebleven. „Daarmee zou ondubbelzinnig tegen de Haagse conventies zijn ingegaan, die voorschrijven dat monumenten en kerken niet voor militaire doeleinden gebruikt mogen worden”, schrijft Gaehtgens. „Van Duitse zijde werd later steeds op dit feit gewezen.”
Nog dezelfde dag begonnen de gevechten rond Reims, een dag later –14 september– beschoten Duitse kanonnen voor het eerst de stad zelf. De Franse commandant liet gewonde Duitse militairen in de kathedraal brengen, naar verluidt om haar te beschermen tegen oorlogsgeweld.
Hoog had de Duitse legerleiding de inname van Reims op zijn wensenlijstje staan. Gaandeweg kwam ook de Notre-Dame onder vuur te liggen. Op 17 september werd het gotische godshuis driemaal getroffen, de volgende dag dertien keer.
Nog een dag later, op 19 september 1914, gebeurde het catastrofale. Een regen van 25 Duitse bommen trof de beroemde kathedraal. De steigers die rond de noordelijke toren waren aangebracht, vatten vlam en stortten in elkaar, met ernstige schade aan de façade tot gevolg. Maar daarbij bleef het niet: al snel bereikten de vlammen het dak. En al werd de Notre-Dame niet volledig verwoest, de schade was gigantisch. In de jaren die volgden, verergerde dat nog.
Barbaren
De brand in de Notre-Dame van Reims –kroningskathedraal van de Franse koningen, de kerk van de nationale heldin Jeanne d’Arc ook– leidde in Frankrijk én daarbuiten tot enorme verontwaardiging. Duitsland bleek niet het cultuurland waarvoor het altijd was gehouden, maar het land van „les sauvages”, van de wilden, barbaren, hunnen, vandalen.
Aan de hand van tientallen (voor)beelden laat Gaehtgens zien hoe er op ‘Reims’ is gereageerd, ook door de Duitsers zelf. „De Fransen benutten de kathedraal van Reims als operatiebasis en brachten het prachtige kunstwerk daardoor in gevaar”, luidt een karakteristiek bijschrift op een Duitse ansichtkaart uit die tijd.
Op 10 juli 1938, ruim een jaar voordat de Tweede Wereldoorlog uitbrak, kon de gerestaureerde Notre-Dame opnieuw worden ingewijd. Het duurde vervolgens nog tot 1962 voordat de betrekkingen tussen Frankrijk en Duitsland weer enigszins waren hersteld. Op 8 juli dat jaar woonden de Franse president De Gaulle en de Duitse bondskanselier Adenauer samen een mis in de kerk bij. Gaehtgens: „Hun gezamenlijke optreden is als symbool van verzoening tussen beide landen de geschiedenis ingegaan.”
N.a.v. Die brennende Kathedrale: Eine Geschichte aus dem Ersten Weltkrieg, Thomas W. Gaehtgens; uitg. C. H. Beck, München, 2018; ISBN 978 3 406 72525 8; 352 blz.; € 29,95.