Oudtestamenticus Van Dorp: In Genesis 4 is geen tekst weggevallen
In moderne Bijbelvertalingen is Genesis 4:8 vaak langer dan in de Statenvertaling. Kaïn zou volgens onder meer de NBG-vertaling uit 1951 tegen Abel hebben gezegd: „Laten wij het veld in gaan.” De Statenvertalers hebben die uitspraak niet opgeschreven.
Oudtestamenticus dr. Jaap van Dorp, Bijbelwetenschapper bij het Nederlands Bijbelgenootschap in Haarlem, deed onderzoek naar de vertaalkwestie van Genesis 4:8. Onlangs presenteerde hij de resultaten van zijn onderzoek tijdens een internationaal congres van de Society of Biblical Literature en de European Association of Biblical Studies in Helsinki.
Wat is er bijzonder aan de tekst van Genesis 4:8?
„De Hebreeuwse tekst bevat een afgebroken zin. Letterlijk staat er: „En Kaïn zei tot zijn broeder Abel…” Daarna gaat de tekst verder met „En het geschiedde”, enzovoorts. Er ontbreekt een zin in de directe rede. Wát Kaïn tot zijn broeder Abel zei, wordt immers niet vermeld.”
Hoe hebben vertalers dat in het verleden opgelost?
„In de Septuaginta, de Griekse vertaling van het Oude Testament uit de derde eeuw voor Christus, is een zin toegevoegd: „En Kaïn zei tot zijn broeder Abel: „Laten wij naar het veld gaan.” In oude Aramese vertalingen en in de Samaritaanse Pentateuch komen soortgelijke zinsneden voor.
In de Latijnse Vulgaat voegt Hiëronymus toe: „Laten wij naar buiten gaan.” Overigens had dat er van de kerkvader helemaal niet bij hoeven staan. Hij vond de tekst al helder genoeg.
De Statenvertalers hebben gekozen voor de vertaling „En Kaïn sprak met zijn broeder Abel.” In de kanttekening benoemen ze wel dat eigenlijk het werkwoord „zeggen tot” is gebruikt. Latere moderne vertalingen, waaronder de NBG-vertaling uit 1951 en de Nieuwe Bijbelvertaling uit 2004, voegen vaak een directe rede toe, in navolging van de Septuaginta.”
Sommige wetenschappers menen dat in oude overleveringen een stuk in de Hebreeuwse tekst is weggevallen. Op de oorspronkelijke, langere versie van de tekst zouden de oude Griekse, Aramese en Syrische vertalingen zijn gebaseerd. Hoe kijkt u daartegen aan?
„De genoemde vertalingen verschillen van elkaar op detailniveau. Zo spreekt de Septuaginta over „het veld” en de Pesjitta over „de vallei” of „het dal.” Als er één oorspronkelijke langere versie van de Hebreeuwse tekst in omloop zou zijn geweest, waren die detailverschillen nooit ontstaan. De conclusie moet wel zijn dat er in de Hebreeuwse tekst van Genesis 4:8, waarop Bijbelvertalers zich baseren, niets is weggevallen. Wat er staat, is oorspronkelijk.”
Waarom bevat de oorspronkelijke tekst dan een afgebroken zin?
„We hebben hier te maken met een stijlvorm die ook in teksten in andere Semitische talen voorkomt. Door de zin af te breken, komt men snel tot de kern van de boodschap. Overbodige herhaling van woorden en zinnen wordt voorkomen. Dat geeft vaart aan het verhaal.”
In het geval van Genesis 4:8 is sprake van uiteenlopende weergaven van de tekst in de verschillende vertalingen die in de loop der eeuwen zijn verschenen. Hoe groot is het gevaar van inlegkunde bij het vertalen van dit soort verzen?
„Calvijn signaleerde ook al dat voorzichtigheid geboden is bij het vertalen van deze Hebreeuwse tekst. In zijn commentaar op Genesis 4 schrijft de reformator dat er waarschijnlijk een directe rede moet worden ingevoegd, maar dat het „onzeker” is welke inhoud die moet hebben. Hij had trouwens heel goed door wat de verschillende opvattingen over de kwestie waren. Zo waren er verklaarders die beweerden dat Kaïn tot Abel iets gezegd moet hebben om hem alleen het veld in te lokken. Anderen stelden juist dat Kaïn aan Abel zou hebben verteld wat er tussen God en hem was gebeurd.
De makers van de Statenvertaling moeten Calvijns commentaar wel hebben geraadpleegd, want we komen de verwijzing naar de verschillende opvattingen ook tegen in de kanttekening. Maar soms is een nadere omschrijving of invulling wel nodig om een duidelijke vertaling te krijgen.
De Statenvertalers hebben dat heel vaak gedaan. In Psalm 27:13 bijvoorbeeld hebben zij zelf de conclusie in de tekst aangevuld („ware ik vergaan”), terwijl die ontbreekt in het Hebreeuws. Dat is dan geen inlegkunde, maar een heel verantwoorde benadering van wat de Bijbeltekst wil zeggen. Iets dergelijks speelt in Genesis 4:8.”
Vergelijkbare Hebreeuwse zinsconstructies
In zijn onderzoek toont dr. Van Dorp aan dat de zinsconstructie uit Genesis 4:8, waarbij de directe rede wordt weggelaten, ook in andere Bijbelteksten voorkomt.
„Zo staat in 2 Kronieken 24:8 van koning Joas: „En de koning zei… en zij maakten een kist.” Daar is het werkwoord in de Statenvertaling vertaald met „gebood”, om de zin goed te laten lopen.
In Jona 2:10 staat een vergelijkbaar voorbeeld: „De Heere zei tot de vis… en hij spuwde Jona uit op het droge.” De Statenvertalers hebben daar gekozen voor de vertaling „De Heere nu sprak tot de vis.” Maar in de kanttekeningen leggen zij uit dat er eigenlijk in het Hebreeuws staat „zeide tot” en dat dat werkwoord wijst op Zijn gebieden, regeren, beschikken en doen.”
„Ook in de poëzie komen afgebroken zinnen voor”, aldus dr. Van Dorp. „Bijvoorbeeld in Psalm 105:31 en 34. En niet alleen bij het werkwoord „zeggen”, maar ook bij andere werkwoorden, zoals „zenden”, „bevelen” en „vragen”, zien we zinnen die niet compleet zijn. Uit de context wordt duidelijk waar het dan om gaat, en dat verwerkt de vertaler dan in de vertaling.”