Column (Mariska Dijkstra): Vergeten
Daar gaan we dan. Alles en iedereen zit in de auto en we rijden zowaar de straat uit. Na veel gedoe, want inpakken valt altijd tegen en de gedachte dat als iedereen gewoon z’n eigen ding doet het zo gepiept is, blijkt toch weer iets te optimistisch. Dus puf ik even uit. En kijk in het binnenspiegeltje naar de achterbank, waar drie jongens met stripboeken en mobieltjes hun steeds slungeliger wordende benen in de ruimte achter de autostoelen proppen. Oké, het ging dan niet helemaal vlekkeloos. Maar het is dan toch maar weer gelukt. We zijn op weg naar onze bestemming voor een paar dagen.
We zwaaien nog even naar wat buurkinderen en dan volgt het eerste verkeerslicht. Want dáár begint steevast het ritueel. „Heb jij nog…” „vuilnisbakken buitengezet”, „de deur afgesloten”, „de vissen eten gegeven”?
Als blijkt dat we mogelijk een –gelukkig niet levensbedreigend– dingetje vergeten zijn te doen, volgt er een tweede discussie, vaak als we net de snelweg op rijden. „Hebben we wel…” of „Zijn we niet…”, waarna alle zelfstandig naamwoorden kunnen worden ingevuld die in een koffer passen en die een mens thuis zou kunnen laten, terwijl ze wel handig zijn op vakantie.
Het gaat vaak om onbenullige dingen zoals ”theezakjes” of ”pantoffels”, maar het kan natuurlijk ook heftiger. „M’n toilettas”, schiet het opeens door me heen. Ik krijg het er warm van. Staat die niet nog in de badkamer? Ik hoor gezucht naast me.
Drie dagen geen tandenpoetsen, geen haren kammen of wassen. Geen optutsessies voor de spiegel, voor het naar bed gaan. Ik kan dat heel dramatisch brengen. Maar ik merk al snel aan het gemor naast me: die gaat niet terug.
Had ik deze keer toch maar zelf gereden, schiet het door me heen. En het feit dat we iets vergeten zijn, wordt steeds groter in m’n hoofd. Alsof ik geen haarborstel kan lenen. En er op het eiland waar we heengaan geen tandenborstel of crème te koop is.
Ik laat het los. Voor het oog. Maar het blijft in m’n hoofd zitten. Geen toilettas…
We halen de boot, nog net. Het was dus maar goed dat we niet terug zijn gegaan. Maar dat zeg ik niet. We huren een fiets en komen aan in ons appartementje, niet ver van de zee. Bij het ruisen van de branding vergeet ik alle rompslomp van thuis.
Pas voor het slapen gaan pak ik m’n koffer uit. En wat blijkt? Die toilettas zit er gewoon in.